Dit is een artikel uit het NRC-archief De artikelen in het archief zijn met behulp van geautomatiseerde technieken voorzien van metadata die de inhoud beschrijven. De resultaten van deze technieken zijn niet altijd correct, we werken aan verbetering. Meer informatie.
Bekijk hele krant

NRC Handelsblad

Human interest

Afwachtende gedichten van Hans Hagen; Tongzoenen is een soort roeren

Hans Hagen: Salto Natale. Met tekeningen van Peter van Hugten. Uitg. Van Goor, 56 blz. Prijs ƒ 20,-.

Vijfentwintig mooie gedichten bevat Salto Natale van Hans Hagen, maar de mooiste zin is op het omslag te vinden. Daar staat, onder een summiere flaptekst, te lezen dat deze bundel geschikt is voor kinderen 'vanaf 11 jaar'. Dus niet 'vanaf een jaar of tien' of 'voor kinderen zo rond de twaalf, maar zeer beslist 'vanaf 11 jaar'. Zonder bovengrens. Wie zo'n precieze aanbeveling kan doen, moet wel beschikken over veel inzicht in de kinderziel. Ter uitgeverij moet iemand het manuscript hebben doorgenomen en zeker geweten hebben: dit kunnen we een vroegrijpe negenjarige of een leeshongerige tienjarige nog niet aandoen. Elf jaar, en geen dag eerder, anders krijgen we problemen. (Wat voor aanbeveling zou zo iemand zetten op het omslag van de nieuwe bundel van, zeg, Kees Ouwens of Jules Deelder?)

Als Salto Natale inderdaad geschikt is voor lezers van elf jaar en ouder, dan moet de conclusie zijn dat de gemiddelde elfjarige in de overgang zit: te oud voor het echt kinder-achtige, te jong voor de echte puber-problemen. Salto Natale bevat nog wel een vers over het lievelingskonijn dat opa met kerstmis slachtte, maar daar kan al bijna een cynische grap over gemaakt worden: 'mijn zusje gilde harder / dan 't konijn dat opa vilde.' En ook in de andere dierenverzen is geen plaats meer voor kinderlijk sentiment: de karper vriest dood in het ijs, het jonge lammetje weet bij zijn geboorte al dat hem een toekomst als kotelet wacht en het stervende waterhoentje wordt meteen uit zijn lijden verlost: 'waterhoen was niet bedroefd / z'n nekje heb ik dichtgeschroefd.'

De stormen van de puberteit zijn hier nog net te ver weg om echte onrust te veroorzaken. De eerste tongzoenen worden uitgeprobeerd: 'ogen dicht of stiekem loeren / het is een soort van roeren.' De eerste borsten worden gestreeld, er is het eerste onhandige oogcontact met een meisje in de trein en ook is er een klasgenoot die met zijn piemel loopt te zwaaien als de leraar even de klas uit is. 'Waarom is het dat ik schaam,' vraagt de ongeveer elfjarige ik-figuur zich in het laatste geval af, zoals hij of zij wel vaker een zinsdeel vergeet als er verwarrende dingen gebeuren ('worstel ik mijn knieën', 'blader ik een stripverhaal').

Verder zijn de gedichten van Hagen weinig opvallend van stijl: notitie-achtig, zonder interpunctie, niet erg ritmisch, met weinig opgelegde rijmen. Het is een wat afwachtende vorm, geschikt voor de afwachtende houding van elfjarigen - die eigenlijk heel goed overeenkomst met de afwachtende houding van veel dichters, vooral die van het gevoelige type: een houding van lichte verwondering, spannende vermoedens en zuivere ontroering. Zie hoe mooi een kind hier zijn overleden broertje herdenkt:

Inhalenmorgen haal ik hem in

morgen sterft hij voor de vierde keer

ben ik dan groter

word ik dan ouder

wordt mijn grote broer mijn kleine

- mijn ogen vind ik

in de spiegel

maar waar zijn de zijne