Dit is een artikel uit het NRC-archief De artikelen in het archief zijn met behulp van geautomatiseerde technieken voorzien van metadata die de inhoud beschrijven. De resultaten van deze technieken zijn niet altijd correct, we werken aan verbetering. Meer informatie.
Bekijk hele krant

NRC Handelsblad

Beeldende kunst

Gedroomde kijkdozen; Gesprek met Willem Wagenaar, de eerste surrealist van Nederland

Willem Wagenaar introduceerde in zijn kunsthandel Nord aan het eind van de jaren twintig in Utrecht het surrealisme. Daarmee gaf hij de aanzet tot de 'Utrechtse school' van schilders als Jopie Moesman, Willem van Leusen en Gerrit van 't Net. Van zijn eigen schilderijen zijn er echter nog maar weinig over. “Een echte surrealist is een voyeur, hij doet niet meer dan observeren.”

Het groepsportret van Jacoba Haas is t/m 27 oktober te zien op een groepstentoonstelling van voor het merendeel onbekende surrealistische schilders in het Kabinet Hendrik Beekman, Kerkpad 10, Marrum (Frl). Openingstijden wo. t/m za. van 13.30-18 uur.

“Het is allemaal de schuld van die pijp. Door die pijp ben ik surrealist geworden. Dat schilderij van Magritte heb ik in Parijs gezien, ik denk aan het eind van de jaren twintig. Er stond een pijp op en onder die pijp was geschreven: Ceci n'est pas une pipe. Dat gaf me te denken. Het is een pijp en het is weer geen pijp. Het klopt ook nog, want het is olieverf. Het is allemaal dubbel. Alle dingen zijn altijd dubbel.”

De nu 87-jarige surrealist Willem Wagenaar is nog steeds geboeid door het ongerijmde van het menselijk bestaan. Het amuseert hem zichbaar dat een 66 jaar geleden geschilderde pijp kans heeft gezien zijn leven ingrijpend te beïnvloeden. “Zelf ben ik opgehouden met roken”, merkt hij terloops op.

Willem Wagenaar, veeleer ogend als een oude jongen dan als een bejaarde man, bewoont samen met zijn veertig jaar jongere levensgezellin, de surrealistische schilderes Jacoba Haas, een in de omgeving van de Amsterdamse Weteringschans gelegen, laat-negentiende-eeuws huis. Er hangt een opmerkelijk sfeer. De tijd heeft er niet stilgestaan maar lijkt er min of meer te zijn opgeheven. In de met bric à brac ingerichte woonvertrekken kan de bezoeker zich in een harem, in de klassieke oudheid of in een Marokkaans theehuis wanen.

De verschillende voorwerpen, waaronder exotische lampen, Jacoba's gitaar, Oosterse muiltjes met krulneuzen, replica's van klassieke beeldhouwwerken en een levensgrote paspop waar een sprookjesachtig Indiaas gewaad omheen is gedrapeerd, vormen opvallend genoeg een harmonieuze eenheid. Hetzelfde lijkt voor de bewoners te gelden. “Willem en ik hebben veel raakpunten. We zitten op dezelfde golflengte”, licht Jacoba Haas haar al zo'n 25 jaar durende relatie met de surrealistische schilder toe.

Willem Wagenaar, die aan het eind van de jaren twintig het surrealisme in Utrecht introduceerde en van wie enkele kunstwerken getoond worden op de groepstentoonstelling 'De Utrechtse Parade', in het Utrechts Centraal Museum (tot 24 oktober), geniet als schilder nauwelijks bekendheid. Hoe groot zijn oeuvre is en waar zijn schilderijen zijn gebleven, zijn vragen die de beminnelijke surrealist met een nonchalant handgebaar van tafel veegt.

Op de Utrechtse tentoonstelling is Wagenaars schilderij De Vergeefse Poging te zien, dat hij in 1933 maakte. Het is een mooi schilderij in oranje, gele en bijna zwarte tinten. Het stelt een zolderachtige ruimte met een half afgebroken stenen muur voor, waarin zich een ontmoeting tussen een kale boomstronk en een regenpijp afspeelt. Een geopende deur biedt uitzicht op een rennend figuurtje met een touw in de hand, terwijl achter de afgebrokkelde muur een vlieger zichtbaar wordt. Wagenaars schilderij, dat heel modern aandoet, brengt het werk van de, in de jaren tachtig bekend geworden, Italiaanse schilder Cucchi in herinnering. Er zijn ook vier tekeningen van Wagenaar geëxposeerd die minstens zo origineel zijn. Het zijn aquarellen in ijle, bijna verdampte kleuren waarop met zwart krijt dunne lijnen zijn getekend. Deze contouren zouden aan menselijke oerwezens of aan uit de lucht waargenomen eilanden kunnen toebehoren.

Hoe kwam Willem Wagenaar tot deze voorstellingen?“Door de kijkdozen”, zegt de schilder. “Als jongen maakte ik kijkdozen. Mijn schilderijen zijn ook kijkdozen. Je kijkt in die zolder zoals je in een kijkdoos kijkt. Dan zie je van die rechtopstaande figuurtjes. In het schilderij is dat rechtopstaande figuurtje de rennende jongen met zijn vlieger. En de voorstelling zelf? Ja, waar die vandaan komt, weet ik niet. Die komt uit de droom voort. Tekenen deed ik volgens de surrealistische methode van het automatisch schrift. Je tekent uit de losse pols, het is net biljarten. En dan komen er lijnen uit en daar maak je gebruik van. Ik was geïnspireerd door rotstekeningen. Mijn tekeningen zijn ook net zo primitief als rotstekeningen.”

Twinkelende ogen

Aan schilderen doet Wagenaar niet meer. De vraag is wanneer hij zijn penseel definitief aan de wilgen heeft gehangen. Wagenaar: “Oh, dat weet ik niet, dat is al weer jaren geleden. Tegenwoordig droom ik mijn schilderijen alleen nog maar. Als ik zo'n televisiereclame voor een wasmiddel zie, maak ik er in mijn hoofd een schilderij van. Zo'n wasmiddel komt, ziet en overwint. Ik stel me dan Julius Cesar als een wasmiddel voor.”

Voor Willem Wagenaar is het surrealisme altijd meer geweest dan een een schilderkunstige uiting. Voor de theorieën van de vertegenwoordigers van de in 1924 in Parijs ontstane kunsstroming had hij weinig belangstelling. Wagenaar pakte eruit op dat hij zich niet hoefde laten te ringeloren door het gezonde verstand of door burgelijke conventies, maar het daarentegen kon opnemen voor zijn dromen en voor zijn meest ongerijmde fantasiëen. Dat deed hij dan ook.

De toepassing van de surrealistische verworvenheden op leven en kunst - van een veelal erotisch gehalte - placht in Nederland in de jaren dertig botsingen met de maatschappij te geven. Wagenaar heeft als surrealist trouwens nog steeds iets van een schelm. Hij doet zijn licht provocerende uitspraken steevast met twinkelende ogen. “Die gekkigheid van Magritte, dat schuiven met zin en onzin, met werkelijkheid en illusie, dat is voor mij surrealisme. Surrealisme is een levenshouding. Het is niet aan tijd gebonden. Het hele leven is surrealisme. Je moet er alleen oog voor hebben. Een echte surrealist is een voyeur, hij doet niet meer dan observeren”, zegt Willem Wagenaar.

Wagenaars Parijse periode, die zo'n belangrijke rol in zijn leven speelde, heeft slechts twee jaar geduurd. De achttienjarige had een opleiding in tekenen gevolgd aan de academie 'Minerva' in zijn geboorteplaats Groningen toen hij in 1925 in Parijs arriveerde om een loopbaan als kunstenaar te beginnen. Als schilder was hij tot dan toe voornamelijk in aanraking gekomen met het expressionisme van de leden van de Groningse kunstenaarsvereniging 'De Ploeg'. “Die Ploeg-leden hadden geen kijk op de fantasie”, zegt Wagenaar. “Zelf was ik goed in het schilderen van een wit ei op een wit bordje. En toen ontdekte ik ineens de surrealisten. Ik heb er nooit één gesproken, maar ik heb ze wel vanaf de zijlijn in de Parijse café's gezien. De leider, André Breton, beschouwde ik als een godheid. Een keer zag ik hem in een café uit het toilet komen en toen zat zijn broek niet goed dicht. Toen zag ik dat hij toch geen godheid was.”

Teruggekeerd in Nederland, in 1927, begon Willem Wagenaar zijn inmiddels legendarisch geworden winkeltje in de Utrechtse Vinkenburgstraat 12: de boekhandel annex kunsthandel 'Nord'. Op 'De Utrechtse Parade' is zelfs een speciaal hoekje van een museumzaal aan 'Nord' gewijd. Wagenaar verkocht er uit Parijs meegenomen boeken en tijdschriften op het gebied van de avant garde-kunst in het algemeen en het surrealisme in het bijzonder. Door de surrealistische publikaties maakten de lokale kunstenaars veelal voor het eerst kennis met het surrealisme. Wat Willem Wagenaar als surrealistische bode in de moerasdelta aanrichtte, is bekend. Met schilders als Moesman, Willem van Leusden, Gerrit van 't Net en Louis Wijmans is Utrecht de kunstgeschiedenis ingegaan als 'brandpunt van het surrealisme in Nederland'.

In 'Nord' waren ook filmpjes van Charlie Chaplin, etnografica, jazzplaten, een enkel Rietveldmeubel en schilderijen van het Ploeg-lid Jan Altink te vinden. In 1934 ging het winkeltje echter over de kop. Wagenaar opende hierop de Utrechtse 'Kunstzaal Wagenaar' waar hij exposities organiseerde van befaamd geworden kunstenaars als Otto van Rees, Jan Wiegers, Jawlensky, De Chirico, Paul Klee, de Friese dadaïst Thijs Rinsema en van een enkele schilderende psychiatrische patiënt. In Parijs organiseerde hij voorts een nauwelijks bezochte expositie van Nederlande surrealisten, waaraan hij ook als schilder deelnam. Vervolgens trok Wagenaar achtereenvolgens naar Tanger, Portugal en Spaans Marokko waar hij kunstacademies opzette waarvan hij directeur en docent was. Om geld te verdienen trad hij ook wel op als gids voor Nederlandse toeristen. Willem Wagenaar: “Ik heb me in de jaren dertig in leven gehouden door lucht te verkopen. Daardoor hoefde ik als schilder geen concessies te doen. Ik hoefde het publiek niet te behagen met mijn schilderijen. Als schilder was ik vrij.”

Rolschaatster

In Groningen zette Wagenaar in 1944 een zomercursus 'Tekenen en Schilderen' op, waarvoor H.N. Werkman een affiche maakte. “Ik kende Werkman, en al die andere kunstenaars die in Groningen in het verzet zaten. Daardoor ben ik zelf ook in de dodencel beland. Werkman zat een paar cellen verderop in dezelfde gevangenis. Af en toe werd er iemand uitgehaald en die ging dan naar de kapper om geknipt en geschoren te worden. 'Die is de dans mooi ontsprongen, die wordt vrijgelaten', dacht ik dan. Maar dat was niet zo. Je moest eerst naar de kapper en dan werd je pas gefusilleerd. Ik zie daar de zin niet zo van in maar ja, zo zijn die Duitsers. Op een gegeven moment kwamen er Canadezen de gevangenis binnen en die hebben me toen weer uit de dodencel gehaald. Werkman was net daarvoor gefusilleerd”, zegt Wagenaar.

Na de oorlog zou Willem Wagenaar zich pas in de jaren zestig opnieuw in de schilderkunst begeven. Hij werkte nog als filmoperateur bij het Amsterdamse theater Tuschinski toen er op een dag in de Weesperstraat een rolschaatster op hem inreed. Een botsing die hem uiteindelijk zou terugvoeren naar zijn schildersezel. “Ik heb altijd gerolschaatst en ik doe het nog”, legt Jacoba Haas uit. “Toen ik tegen Willem opbotste, was het meteen aan tussen ons. Ik kende Willem van vroeger maar ik had hem een tijd niet gezien. Mijn vader was een uitvinder en hij had een winkel in rariteiten. Bij ons thuis zag je overal anatomische poppen met glazen ogen, tijgerhuiden, opgezette slangen, boeken over koppesnellers, toverboeken van de Batak en dat soort dingen. Willem was daar in geïnteresseerd. Hij kocht veel boeken op het gebied van de culturele antropologie en over sjamanen. Zo is hij bevriend geraakt met mijn vader. Mijn vader is tien jaar jonger dan Willem.”

“Ik kende Jacoba als baby”, zegt Willem Wagenaar. “Het was een gezellig dikkerdje. Als ze haar op een weegschaal legden, sloeg de weegschaal door. Jacoba kon niet gewogen worden. Maar als baby had ik nog niets met haar. Pas veel later heeft ze een pedofiel van me gemaakt.”

Na de ontmoeting met de mooie schilderes met de lange zwarte haren, bij wie Wagenaar al snel introk, begon hij, vermoedelijk aan het eind van de jaren zestig, te werken aan het schilderij De Pyromaan. Het stelt een man voor die vanuit een raam naar het brandende Groningen kijkt. Aan zijn voeten zit een egeltje. “Misschien is de egel de pyromaan en ben ik die egel. Jacoba is de muze, die heeft me tot het schilderij aangezet”, zegt Willem Wagenaar.

Jacoba Haas, een naturel-surrealiste, die als 15-jarige straat-artieste in Parijs portretten tekende en in Egypte arabisch studeerde, leeft van haar portret-opdrachten. Daarnaast schildert ze bij voorkeur naakten en dieren waardoor er composities kunnen onstaan waarin een naakt zich tussen een groepje nijlpaarden bevindt. Samen met Willem Wagenaar vervaardigde ze in de jaren tachtig in opdracht van het Centraal Museum een omvangrijke kist met een surrealistisch interieur, die ook in Japan was te zien maar inmiddels onttakeld is.

Haas schilderde ook het groepsportret van de surrealisten, getiteld Het Laatste Avondmaal, dat vanavond in het in de omgeving van Leeuwarden gelegen Marrum wordt onthuld. Op het groepsportret wordt de tijd symbolisch verslonden door onder anderen de schilders Jopie Moesman (1909-1988) en Louis Wijmans (1905-1994), de filmer en fotograaf Emiel van Moerkerken, de dichter Louis Lehmann, de Moesman-kenner en publicist Her de Vries, Willem Wagenaar en Jacoba Haas zelf. De geportretteerden, voor zover nog in leven, ontmoeten elkaar op de maandelijkse bijeenkomsten van de surrealisten, die gehouden worden in een Amsterdams café. Willem Wagenaar: “Het zijn gezelligheidsbijeenkomsten. We borrelen met elkaar. We wisselen nieuwtjes uit over surrealistische publikaties en dat soort dingen. We hebben allemaal een tik. We delen de gekte met elkaar.”

Een tochtstroompje doet nu in de woonvertrekken een op de muur geprikt bloknootvelletje bewegen waarop Jacoba Haas een mededeling van filosofische aard heeft geschreven: 'Hoe raast de herfststorm maar hoog aan de hemel staan de wolken roerloos.'

“Wij leven onze dromen, Willem en ik”, zegt Jacoba Haas.

“Je droomt je leven en je leeft je dromen”, zegt Willem Wagenaar.