Dit is een artikel uit het NRC-archief De artikelen in het archief zijn met behulp van geautomatiseerde technieken voorzien van metadata die de inhoud beschrijven. De resultaten van deze technieken zijn niet altijd correct, we werken aan verbetering. Meer informatie.

Onderwijs

Wiplala

Maatstaf 7, 88 blz., De Arbeiderspers, ƒ 19,90.

Een veel aardiger beeld van het literaire leven, zij het dat in Nederland, geeft het juli-nummer van Maatstaf. Polemiekjes, kwestietjes en gedoe over historische weetjes. Bart Tromp begint nog maar weer eens over 'de zaak-van Dis'. En Hans van Straten, die inmiddels erkend heeft dat Marcel Möring toch echt niet van het plagieren van Fellini beschuldigd kan worden, constateert nu triomfantelijk dat Nicolaas Matsier in zijn roman Gesloten huis expliciet aan Fellini refereert. “Die vermelding van Fellini, dat zal toch geen toeval zijn?” De suggestie van Van Straten lijkt te zijn dat zijn nijvere speurwerk de Nederlandse schrijvers toch maar heel wat eerlijker heeft gemaakt.

Harry G.M. Prick, oud-conservator van het Letterkundig Museum, trakteert de lezer op 25 pagina's (inclusief voetnoten) 'Faits divers over Frans Erens en twee ons gemengde noten'. Het is een minutieuze weerlegging van een artikel van Theo Bijvoet in het Jaarboek Letterkundig Museum over Erens' uitgever Charles Nypels, dat en passant een aanval op Prick was. Prick laat geen woord onweersproken en vermeldt ongegeneerd hoe goed zijn vriendschap met zijn huidige vijand ooit was: Prick had hem zelfs, voor zijn doctoraal, een prachtig antiquarisch boek cadeau gedaan. En nu dit. Het artikel blijkt geschreven te zijn voor het volgende jaarboek, maar de redactie heeft de euvele moed gehad integrale opname te weigeren.

Bij dat alles zou je het openingsartikel van Maatstaf, een lichtvoetige Freudiaanse interpretatie van Annie M.G. Schmidts Wiplala door Erica van Rijsewijk, bijna een verfrissend divertissement gaan vinden. Wiplala is een klein mannetje, maar geen kabouter. “Het verschil tussen Wiplala en de traditionele, a-seksuele, zompige sprookjeskabouters met rode puntmutsen op, gerimpelde oude-mannetjesgezichten en ontmoedigend lange baarden was dat Wiplala - volgens mij - geen kabouter voor kleine kinderen was, maar voor opgroeiende meisjes, die verliefd op hem konden worden. (...) En wat zou je zien als je een wiplala uitkleedde? Een klein naakt mannetje met een klein... Als het ware met zijn eigen Wiplala, tot in een duizeligmakend verdwijnpunt...'

Verder in Maatstaf veel gedichten - van Jo Govaerts, Esther Jansma, Herman Leenders, Cees Verraak en Harmen Wind. Hein Groen wandelt mijmerend door Triëst, en de politicoloog Daalder haalt academische herinneringen op aan zijn verblijf als jong onderzoeker in de Verenigde Staten in 1960/1961. “De spreiding van eisen tussen de verschillende onderwijsfasen in Amerika trof mij toen en nu als billijker, aangenamer en efficiënter dan in Nederland waar in het middelbaar onderwijs werd overvraagd, en vervolgens in universiteiten een studievrijheid heerste die met scholing in hard werk en selectie weinig uitstaande had.”

Joris Vermeulen ten slotte, schreef een helder artikel over de Franse schrijver Emmanuel Berl (1892-1976), die in de oorlog twee radiotoespraken voor Pétain redigeerde en nadien vrijwel werd genegeerd. Vermeulen maakt duidelijk waarin Berl, zoals hij zegt, anders was “dan de vele Sartres en Prousts die Frankrijk in de loop van de eeuw heeft voortgebracht”. Maar hij wekt bepaald geen enthousiasme op om Berls - vooral autobiografische - werk te gaan lezen.