Voor Tahiti is het tij gekeerd. Politici, economen en vakbondleiders zijn het eens: 'Het post-nucleaire tijdperk is begonnen. Niets zal meer hetzelfde zijn als vroeger.' Sommigen raken hierdoor in paniek, anderen menen dat het niet zo'n vaart zal lopen. Sommigen zeggen, met een beschuldigende vinger naar Frankrijk, dat het moederland hen heeft laten vallen en verwachten de nodige compensaties nu de de zo voordelige huur van Mururoa wegvalt; anderen zien hierin de ideale gelegenheid om een eind te maken aan een zuiver kunstmatig economisch stelsel en ervoor te zorgen dat de archipel zich met behulp van haar eigen bestaansmiddelen kan gaan ontwikkelen; weer anderen ten slotte denken dat Polynesië geen enkele kans heeft om haar alom in de Stille Oceaan benijde levensstandaard in stand te houden, en zijn blij dat het land weer kan terugkeren naar zijn wortels en naar een maatschappelijk en cultureel leven dat meer in overeenstemming is met de tradities.
Iedereen heeft het over de 'val' waar Polynesië dertig jaar geleden met open ogen in is gelopen. Iedereen brengt de uitdagende welvaart van Tahiti in verband met Muru', een naam die allen op de lippen bestorven ligt en die niet al te vriendelijk, met een knikje richting zee, wordt uitgesproken. Iedereen wijst op die 'afhankelijkheid' waarvan de Polynesische samenleving volkomen doordrongen is. Een verfoeilijke afhankelijkheid.
De bom gaat het atol verlaten. Dat weet iedereen zeker en alle betrokkenen noemen uit het hoofd de datum van 8 april 1992 waarop Pierre Bérégovoy tot ieders stomme verbazing het Franse moratorium op de kernproeven afkondigde. Gek genoeg weten ze allemaal waar ze waren toen het nieuws hen ter ore kwam! De een was in de studioruimtes van de overzeese poot van Radio-France, de ander kreeg een telefoontje van een verhitte RPR-senator; Hiro Tefarere, de leider van de belangrijkste vakbond op het eiland (A-Tia-I-Mua) was in Parijs, op het kantoor van de gelijkgezinde CFDT (de Franse vakbond Confédération française démocratique du Travail).' Een schok, alsof er een bom ontplofte!' zegt hij. 'We werden plotseling met de rug tegen de muur gezet, we moesten onszelf wakker schudden, eindelijk de ogen openen en onze samenleving helemaal opnieuw gaan organiseren. Alles welbeschouwd was dat niet zo erg.'
Niet zo erg? Het was juist rampzalig! brulden de politici in koor, met uitzondering van de leider van het Bevrijdingsfront voor Frans Polynesië (FLP), Oscar Temaru, die zijn strijd tegen de kernproeven als 'lokker' in de verkiezingen heeft gebruikt en op behendige wijze de weifelende kiezers die met weemoed terugdachten aan het Polynesië van vroeger, naar het kamp van de onafhankelijkheidsstrijders heeft weten te halen. Niet dat men nu zo gecharmeerd was van het idee om de koraaleilanden aan kernexplosies bloot te stellen, maar de door Frankrijk voorgestelde vergoeding - die voortdurend werd aangepast - was inderdaad zeer behoorlijk. Had generaal De Gaulle niet verklaard dat de opening van het CEP (Centre d'expérimentation du Pacifique) het 'einde van de financiële zorgen' van Polynesië zou betekenen en had hij niet duidelijk gezegd dat er 'niet mocht worden beknibbeld'? Maar toen het zorgeloze Tahiti in het voorjaar van 1992 zijn financiële situatie onder de loep nam, begon het zich zorgen te maken: de CEP woog toch wel zeer zwaar mee in de Polynesische economie.
Pag.16: Economie in luwte van kernproeven
In 1991 bedroegen de uitgaven van de CEP 42,1 miljard CFP-francs, hetgeen overeen komt met ca. 14 miljard gulden. Daarvan bestond 6,7 miljard francs uit de salarissen van Polynesische werknemers, 15 miljard uit uitgaven van in Polynesië gevestigde Franse gezinnen, 7,3 miljard uit invoerrechten op militaire goederen en 12,8 miljard uit diverse lokale uitgaven. Deze uitgaven brachten natuurlijk weer andere met zich mee, met name de loonkosten van al het personeel dat werkzaam was voor Tahitiaanse bedrijven die vergunning hadden te bouwen of herstelwerkzaamheden op proefterreinen te verrichten. In het totaal waren er bijna achtduizend mensen aan het werk voor het CEP, 3.350 burgers en 4.400 militairen. En dan is er nog niet eens rekening gehouden met alle andere werknemers, handwerklieden, middenstanders, ondernemers of ambtenaren die op de een of andere manier van het CEP afhankelijk zijn (wat neerkomt op een geschat totaal van bijna 15 procent van het werkende deel van de bevolking). Men moet daarbij ook nog denken aan de huizenmarkt die zwaar leunt op de door het leger beheerde huurwoningen (1.400 wooneenheden ofte wel een zesde van de huizenmarkt in 1985). En aan de schatkist van Polynesië waarvoor invoerrechten een directe bron van inkomsten vormen; 15 procent daarvan komt uit de import van militaire goederen.
Een verfoeilijke en zeer hachelijke afhankelijkheid. “We moeten de kop niet in het zand steken,” schreef de econoom Bernard Poirine in een studie. “Het CEP is van essentieel belang voor de economie van Polynesië. Wanneer het plotseling zonder enige vorm van compensatie zou worden opgeheven, zou dit in alle opzichten, zowel economisch als maatschappelijk als politiek, een regelrechte ramp zijn.” Er moest iets worden gedaan, te meer daar Polynesië op dat moment een ernstige financiële crisis doormaakte.
Voor de eerste keer in hun geschiedenis hebben Tahiti en de omringende eilanden toen in een gigantisch forum gevormd. Gaston Flosse, de Polynesische regeringsleider, gaf de leiding ervan in handen van Christian Vernaudon, de jonge president-directeur van Air Tahiti, die bekend stond om zijn voortvarende aanpak en zijn onafhankelijke houding; hij werd bevorderd tot gedelegeerde van wat de hoogdravende benaming van Ontwikkelingshandvest kreeg. In het hele land, van Papeete tot de Marquises, van Moorea tot de Touamotou Eilanden, is toen 'het grote biechten' begonnen. En met wat voor een enthousiasme! “Het was gewoonweg heerlijk om te kunnen zeggen wat we op ons hart hadden,” herinnert een ondernemer uit Paopao zich.
“Voor één keer leek alles toegestaan,” beaamt Moana, een jonge visser uit Punaauia. “We waren onder elkaar; heel even leek het lot van het land in onze handen te liggen; in alle openheid probeerden we de zaken op een rijtje te zetten zonder bang te zijn om naïef te lijken en zonder onze politici onmiddellijk rekenschap te vragen.” Overal werd gediscussieerd, iedereen werd erbij betrokken. Michel Jau, de hoge commissaris die de Franse staat vertegenwoordigt, liet zich ook niet onbetuigd. Uitzonderlijk? “Dat is zacht uitgedrukt. Iedere kerk, vereniging, werknemer en vakbond werd om advies gevraagd!”, zegt hij. Zo mooi kon democratie zijn!
Toen de werkgroepen eind juli 1992 een samenvatting van hun bevindingen aan de vertegenwoordigers van de regering hadden voorgelegd, was de diagnose ronduit verschrikkelijk en het oordeel onverbiddelijk: de Polynesische samenleving verklaarde zichzelf ziek, pessimistisch en volledig gedesillusioneerd ten aanzien van haar vertegenwoordigers. Die kregen de volle laag: 'onbekwame speculanten, konkelaars, beoefenaars van vriendjespolitiek...' - en werden ervan beschuldigd dat ze zich hadden laten 'verblinden door de nucleaire illusie', erger nog, zich volledig hadden laten omkopen door de Parijse weldaden.
Wat ons niet allemaal naar het hoofd is geslingerd,” zegt Gaston Flosse, hoofd van de territoriale regering, nu met een goedmoedige glimlach. “Corruptelingen, verraders, geldwolven... Ik heb toen tegen mezelf gezegd: ze hebben niet helemaal ongelijk. Ik heb het land van 1982 tot 1987 bestuurd, ik ben dus ten dele verantwoordelijk. We hebben te veel op het moederland geleund, maar daar was ook alle reden voor, want de ministers van de republiek hadden ons de een na de ander verzekerd dat het CEP altijd zou blijven bestaan.”
Sommige bekentenissen zijn altijd ontwapenend, maar de reactie van Alexander Léontieff, de voorganger van Gaston Flosse, die weliswaar reeds in 1987 een 'ronde tafel' had georganiseerd over de kwestie van het CEP, is niet echt anders. “Dertig jaar lang heeft Polynesië geleefd in de luwte van de atoomparapluie en daardoor al haar andere activiteiten opgegeven: de fruitpluk, de vanille- of koffieteelt, de parel- en trocavisserij; telkens als wij met vragen kwamen, antwoordde de Franse regering: 'Geen paniek! Frankrijk heeft niet al die investeringen gedaan om zich op korte termijn terug te trekken.' Maar ondertussen wisten ze wel beter.” Wat Polynesië nu nodig heeft, zo concludeert de voormalige beschermeling, inmiddels tegenstander van Gaston Flosse, is een echt Marshall-plan.'
Omdat hij zijn eigen naam niet aan een plan kon geven - wat hij dolgraag zou hebben gedaan - heeft Gaston Flosse een 'pact' tussen Polynesië en de Franse staat opgesteld dat de economische, sociale en culturele vooruitgang moet bevorderen. Als je op Tahiti rondreist, kun je er niet om heen. Het ligt overal: in de boekhandels waar een folder, met tekst en uitleg over de teneur en de belangrijkste punten van het pact, voor 1000 franc CFP te koop is; in de dagbladen, die van werkelijk iedere lezing, elke reis, ontmoeting of verschijning in het openbaar van Gaston Flosse verslag doen en al diens activiteiten systematisch op het 'pact' betrekken; op de radio en de televisie waar men de dynamische pleitbezorger op de voet volgt, die in hoog tempo heen- en weer reist tussen Parijs, Los Angeles - waar onlangs zijn zoontje geboren is - en Papeete; tijdens elke conferentie, aandeelhoudersvergadering en vakbondsbijeenkomst; zelfs in de mooie villa van de hoge commissaris die al zijn energie in het 'pact' stopt.
Kijk goed om u heen...' Ik waag een blik in de rondte. Net als iedere avond, wanneer de rede zachtpaars kleurt en er een sluier van serene weemoed over het eiland neerdaalt, is het terras van café Le Métro plotseling gevuld met mensen. De tafeltjes worden door Popahs (westerlingen) bezet en serveersters, gekleed in turquoise pareo's, bewegen zich, soepeler dan lianen, er tussendoor. De blik van Hiro Tefarere wordt nog boosaardiger dan zijn sikje. “Heeft u het gezien? Geen enkele Polynesiër! Die vindt u in de valleien, op de drempel van zijn huis, langs de weg, of in de buurt van een lagune. Hier voelt hij zich niet op zijn gemak, hier hoort hij niet thuis en als men zo doorgaat met het toerisme te bevorderen en het eiland onder het mom van modernisme te verminken, zal men hem uiteindelijk zijn land afpakken en daarmee zijn hart doen verliezen.”
Toch is de vakbondsleider de eerste die zijn vrees voor de werkeloosheid (tussen de 15 en 20 procent op het eiland) uitspreekt, die om het hardst ijvert voor loonsverhogingen, die de economische afhankelijkheid ten opzichte van Frankrijk voortdurend aan de kaak stelt...“Laten we eerlijk zijn: als we de klassieke schema's volgen, heeft Polynesië - jammer maar waar - geen enkele economische toekomst. Laten we dus niet in paniek raken als de Tahitianen af en toe de boel in de war schoppen door sommige projecten tegen te houden die zijn moederschoot schade zouden berokkenen. Vertrouwend op zijn aanpassingsvermogen probeert hij gewoon waar mogelijk zijn land te beschermen. De opschorting van de proeven heeft ons gedwongen de koppen bij elkaar te steken. Akkoord, maar een kenmerk van de identiteit van de Polynesiër is dat hij zich weet aan te passen, ook aan een economische terugval, waar hij zich in zekere zin zelfs wel bij zouden voelen.”
Altijd op weg van het ene vliegtuig naar het andere, voortdurend ergens boven twee oceanen: Gaston Flosse reist wat af, discussiërend, lobbyend en zich hees schreeuwend, terwijl hij het 'pact' als een onafscheidelijke kameraad met zich meebrengt. Zouden we hem dan ook moeten geloven als hij zegt dat hij er in het geheim van droomt om ergens op het mooie eiland Huahine papates te gaan poten?
© Copyright: Le Monde
1. Oscar Temaru heeft bij de eerste ronde van de parlementsverkiezingen in maart 1993 27,05% van de stemmen behaald. In aantal stemmen (11.206) uitgedrukt was dat meer dan het dubbele van de score (4.587) die hij bij de parlementsverkiezingen van juni 1988 had bereikt.
2. 1 franc CFP = 0,055 franse francs.
3. Op 1 mei 1993 waren er 3.780 militairen op Polynesië (waarvan 1.783 in dienst van het CEP en 1.997 behorend tot de zogeheten soevereiniteitstroepen).