Dit is een artikel uit het NRC-archief De artikelen in het archief zijn met behulp van geautomatiseerde technieken voorzien van metadata die de inhoud beschrijven. De resultaten van deze technieken zijn niet altijd correct, we werken aan verbetering. Meer informatie.
Bekijk hele krant

NRC Handelsblad

Architectuur

Architectuurcriticus Charles Jencks over de duistere kant van het modernisme; Bollenvelden zijn concentratiekampen voor tulpen

De Amerikaanse architectuurcriticus Charles Jencks voert een kruistocht tegen het modernisme. “Het modernisme deelt met het nationaal-socialisme de obsessie voor het mechanische en voor controle.” Voortdurend reist Jencks de wereld rond om de lof te zingen van het postmodernisme, een bouwkunst die humaan, populair en ecologisch is.

Op zondag 23 mei is een van de onderdelen van het VPRO-kunstprogramma Prima Vista gewijd aan Charles Jencks. Ned. 3, 21.25 uur.

De Amerikaanse architectuurcriticus Charles Jencks (53) weet precies wanneer het modernisme de doodsteek kreeg: op 15 juli 1972 om 15.32 uur. Toen werden in St Louis, Missouri, verschillende woonblokken van de Pruitt-Igoe-wijk opgeblazen. Eenentwintig jaar daarvoor was de wijk, gebouwd volgens de modernistische stedebouwkundige leer, bekroond met de prijs van het American Institute of Architects. De ontwerper van de wijk, Minoru Yamasahi, had het beste met de zwarte bewoners voor. Hij had zijn galerijflats van veertien verdiepingen voorzien van wasserijen, crèches en ontmoetingscentra en omgeven door groen. Maar in de loop der tijd verminkten de bewoners de gebouwen zodanig dat afbraak ten slotte de enige oplossing was.

Al meer dan vijftien jaar voert Charles Jencks een kruistocht tegen het modernisme. Keer op keer houdt hij in zijn artikelen en zijn meer dan twintig boeken een pleidooi voor een bouwkunst die, anders dan het modernisme, humaan, populair en, sinds kort, ook ecologisch is. Sinds hij in 1977 in zijn boek The Language of Postmodern Architecture het begrip postmodernisme in de architectuur introduceerde, is Jencks de belangrijkste pleitbezorger van deze stroming. Postmodernisme kan volgens Jencks allerlei vormen aannemen. Hij onderscheidt een niet te tellen aantal ondersoorten, van het "neorationalisme' van Aldo Rossi tot het "postmoderne classicisme' van Robert Stern. Jencks heeft in zijn ellenlange tijdschema's van het postmodernisme, die doen denken aan stambomen, zelfs plaats ingeruimd voor Aldo van Eyck en Le Corbusiers kerk in Ronchamp uit 1955, die hij als een van de eerste postmoderne gebouwen beschouwd. Wat al deze architectuur met elkaar verbindt, is dat de architecten ermee willen "communiceren', aldus Jencks, en dat hun gebouwen dank zij "een dubbele codering' niet alleen kunnen worden gewaardeerd door een elite van ingewijden, maar ook door de rest van de bevolking.

Charles Jencks woont in Londen, waar hij docent is aan de Architectural Association, en is in deeltijd verbonden aan de University of California in Los Angeles. Daarnaast werkt hij zelf als architect en reist hij de wereld rond om de lof van het postmodernisme te zingen. Ook in de lezingen die hij onlangs in Nederland gaf, klaagde hij onvermoeibaar het modernisme aan. Na zijn show in Rotterdam had hij zelfs genoeg puf over om, welbespraakt als altijd, in een kamertje van het Studium Generale van de Erasmus Universiteit zijn opvattingen nog eens toe te lichten.

Er bestaat nog steeds veel onduidelijkheid over het het postmodernisme. Zo worden filosofen als Lyotard en Derrida vaak als postmodern betiteld. Maar zij vinden juist aanhang onder deconstructivistische architecten als Peter Eisenman die u "Nieuw Modernen' noemt. Is het postmodernisme niet een te vaag begrip om zinvol gebruikt te kunnen worden?

“Natuurlijk is postmodernisme een verwarrend begrip, maar dat is het geval met elk nieuw begrip. Ook de renaissanceschilder en -schrijver Vasari moest in zijn boek over zijn voorgangers en tijdgenoten om de vijftien bladzijden zeggen dat hij met "modern' niet gotisch bedoelde, maar de herleving van de oude klassieken. Zo moet ik om de vijftien bladzijden uitleggen dat ik met postmodern niet deconstructivistisch bedoel. Maar ik moet toegeven dat in een groot deel van de wereld "deconstructie' postmodern wordt genoemd en dat er, omdat mijn stem maar zwak is, dus twee postmodernismen zijn. Misschien zou een onderscheid tussen een deconstructief en een reconstructief postmodernisme zinnig zijn. Er zijn ook wel bepaalde overeenkomsten tussen de twee. Zowel het deconstructivisme als het postmodernisme dat ik bepleit, hebben als uitgangspunt dat het tijdperk van het modernisme ten einde loopt en allebei zijn het pluralistische bewegingen. Maar uiteindelijk zijn de agenda's heel verschillend: de deconstructivisten verheerlijken het nihilistische, Nietzscheaanse einde van de vreugdevolle catastrofe, terwijl de "reconstructieve' postmodernisten pleiten voor een toekomst die, theoretisch althans, leefbaar is.”

U beweert dat het modernisme na de Tweede Wereldoorlog de bouwkunst van de heersende klasse werd. Maar u schrijft ook dat de modernistische architectuur door het grootste deel van de bevolking werd en wordt gehaat. Waarom hebben de ondernemers in de jaren vijftig dan toch het modernisme uitverkoren tot hun bouwkunst? Dat was toch bepaald geen goede reclame voor hun ondernemingen?

“Dat is ook de vraag die Tom Wolfe stelt in zijn boek From Bauhaus To Our House. Hij beweert dat de bourgeoisie in de twintigste eeuw definitief de heersende klasse werd in het kapitalistische westen en daardoor last kreeg van schuldgevoel tegenover de arbeiders. Daarom namen ze de architectuur van de arbeiders over, al hielden de arbeiders zelf helemaal niet van de stijl die architecten als Mies van der Rohe en Le Corbusier voor hen hadden bedacht. In hun "arbeidershuizen' van tientallen verdiepingen hoog voelden de ondernemers zich wat minder schuldig.

“Het is een grappige analyse waar wel iets in zit. Maar er is een veel belangrijkere oorzaak die hij tot mijn verrassing over het hoofd heeft gezien en dat is het beeld van de zwarte platte doos in Stanley Kubricks film 2001: A Space Odyssey. Daar vertegenwoordigt de slanke, gladde doos, die door Mies van der Rohe ontworpen zou kunnen zijn, macht en mysterie. Voor de "captains of industry' was de slanke doos het beeld van iets soortgelijks, van efficiency, van de uiterste perfectie. Mies van der Rohe's doos van glas en staal werd de metafoor van controle, controle, controle.”

In The Language of Post Modern Architecture schrijft u dat de modernistische architectuur in 1972 overleed. Maar in uw boek The New Moderns uit 1991 stelt u dat het modernisme in de gedaante van het deconstructivisme aan een nieuw leven is begonnen en dat het modernisme nog zeker honderd jaar zal voortleven. Is dat niet erg lang voor een lijk?

“Het modernisme is niet een drug die je zomaar kunt opgeven. Het heeft een aantal grote voordelen: het is gemakkelijk te onderwijzen en het is een "progressieve' stijl die past bij zakenlui die zichzelf graag zien als de voormannen van de technologische vernieuwing en de jaarlijkse vijf procent economische groei. Het is moeilijk om mensen ervan te overtuigen dat ze postmodern of zelfs anti-modern kunnen zijn en even goed economisch, zo niet economischer kunnen handelen.

“Maar nog belangrijker dan deze wat vage redenen voor het lange leven van het modernisme is dat het is verbonden met modernisering. En zolang de Tweede en vooral de Derde Wereld nog leven in een premoderne staat en zich wanhopig proberen te moderniseren, zal het modernisme in de architectuur blijven bestaan. We weten dat de modernisering van nog tweederde van de wereld rampzalig zal zijn, maar wij, het westen, kunnen het moreel gezien de Tweede en Derde Wereld moeilijk verbieden. Wij zijn tenslotte de uitvinders van het economische-groeimodel en de droom van de vooruitgang en we kunnen alleen maar hopen dat de Chinezen ons niet allemaal met hun auto's en koelkasten zullen dood vervuilen. Pas vlak voordat we ten onder gaan aan de modernisering, zal het postmodernisme op werkelijk grote schaal heersen. Dan zullen we worden verenigd in angst.”

Aan Nederland is het postmodernisme vrijwel voorbijgegaan. Zelfs de jongste generatie Nederlandse architecten laat zich inspireren door klassieke modernisten als Le Corbusier. Hoe komt dit toch?

“Daar zijn vijf oorzaken voor die in Nederland op een unieke manier samenkomen. Ten eerste bestond, en bestaat misschien nog wel, ook hier het algemeen Europese trauma van de Eerste en Tweede Wereldoorlog. De witte, modernistische architectuur is een metafoor van de genezing, van de gezondheid. Jullie dachten dat als Nederland zou veranderen in één gigantisch hospitaal, in één groot Zonnestraal, iedereen zou genezen en alles goed zou komen. Een andere oorzaak is de reactie op de Tweede Wereldoorlog. Het modernisme was de antifascistische stijl, zoals het communisme de antifascistische ideologie was. De Nederlanders slikten het geloof dat door modern te zijn ze niet nationalistisch, niet reactionair, niet repressief en niet antidemocratisch zouden zijn. Ten derde zijn Nederlanders meer dan enig ander volk "homines economici': als het niet goedkoop is, dan is het niet goed. Als je hier iets niet kunt rechtvaardigen op een utilitaire manier, vergeet het dan maar. Ten vierde speelt het calvinisme in Nederland nog steeds een belangrijke rol. En het modernisme is de ultieme calvinistische, puriteinse architectuur. Als Calvijn in de twintigste eeuw zou hebben geleefd, zou hij Mies van der Calvijn hebben geheten. En ten slotte werken de verzorgingsstaat en de droom van de sociale gelijkheid in Nederland beter dan in de meeste andere landen. Daarom bestaat er, net zoals in de Skandinavische landen, niet zozeer een noodzaak tot postmodernisme.”

“Nederland heeft de raad van de modernist Voltaire om tuinen te cultiveren serieus genomen. Dat is een van jullie zegeningen, maar het heeft ook een duistere kant. Die zie je in bij voorbeeld de bollenvelden. Dat zijn concentratiekampen voor tulpen, het is controle over de natuur tot in het absurde. En als je naar de tulpen kijkt, kun je er mensen in zien. Ook het ziekenhuismodernisme van architecten als Van der Vlugt en Duiker heeft een duistere kant. Het streven naar gezondheid, de triomf van het joggen, speelde ook een grote rol in nazi-organisaties als Kraft durch Freude. Het modernisme deelt met het nationaal-socialisme de obsessie voor het mechanische en voor controle. De vliegtuigen die Le Corbusier in zijn boeken liet afbeelden als voorbeelden voor de nieuwe architectuur staan voor bevrijding, maar ze vormen ook de Luftwaffe.”

In de zesde, herziene editie van The Language of Post Modern Architecture uit 1991 stelde u vast dat het postmodernisme in de jaren tachtig succesvol was geworden. Maar u vroeg zich ook af of de miljardenopdracht die de Disney Corporation had gegeven aan postmoderne architecten als Michael Graves en Robert Stern, de kus des doods of de levenskus zou worden. Wat is het geworden?

“Voor veel architecten, zoals Michael Graves, is het de kus des doods geworden. Ze zijn het slachtoffer geworden van postmoderne kitsch. Het postmodernisme is onsuccesvol, zou ik nu zeggen, maar commercieel zeer geslaagd. Toen in de jaren tachtig het postmodernisme door een deel van de ondernemers werd omarmd en het in massa werd geproduceerd, kreeg het dezelfde tekortkomingen waaraan het modernisme al veel langer leed: slordige details, rotzooi en kitsch. Door overproduktie hebben veel postmoderne architecten hun gevoel voor richting verloren, ze weten niet wat ze doen. Michael Graves heeft voor miljarden dollars aan werk en dat is teveel. Geen architect zou zoveel werk moeten doen.

“Maar dit betekent niet dat het postmodernisme zal verdwijnen. Het staat alweer op, in een andere gedaante. Succes mag Graves en de anderen dan al hebben gedood, jonge postmodernisten, zoals Hiroshi Hara in Japan, gebruiken nieuwe metaforen en werken op een andere manier. Het postmodernisme is springlevend op dit moment, niet als dominante beweging, maar als oppositionele beweging. Ik geloof dat alle culturen van de toekomst in oppositie moeten leven. Zodra ze dominant worden, krijgen ze dezelfde problemen.”

In juli verschijnt uw boek over Los Angeles. Het lijkt wel of alle ogen van architecten, critici en stedebouwkundigen zijn gericht op deze stad. Gelooft u, zoals velen van hen, dat daar de toekomst is te zien?

“Los Angeles is een postmoderne stad. In elke grote stad zullen zich de problemen voordoen waarmee Los Angeles kampt. Ook een stad als Berlijn krijgt steeds meer te maken met de gevolgen van massale migratie zoals die zich al veel langer in L.A. voordoet. Los Angeles is een "heteropolis', zoals de titel van mijn boek luidt. Binnen tien minuten rijd je in Los Angeles van de ene natie naar de andere. Het zijn verschillende planeten. In Beverly Hills hebben ze geen benul van wat er gaande is in South Central en omgekeerd. De bewoners van die wijken hebben totaal verschillende wereldbeschouwingen, ze leven in verschillende eeuwen. Het is Delirious Los Angeles, om Rem Koolhaas maar eens te parafraseren.

“Niet alleen etnisch, maar ook economisch, stedebouwkundig en niet te vergeten ecologisch is Los Angeles voortdurend in beweging. Vooral dat laatste is verrassend. Iedereen houdt zich tot vervelens toe bezig met de etnische rijkdom en problemen, maar niet met de flora en fauna van Los Angeles. Dank zij de immigranten die allemaal hun eigen planten meenemen, bestaat er een rijkere flora dan in enige andere stad op de wereld. En er leven stinkdieren en wasberen, er bestaan twee soorten coyotes en als ik mijn ramen opendoe is mijn huis een eekhoorn-highway.

“Het is de variëteit die Los Angeles zo bijzonder maakt en wat we ervan kunnen leren is dat we van de verschillen moeten houden. Niet dat dit in Los Angeles lukt, maar de stad maakt deze les in ieder geval duidelijk. In plaats van de politiek van de universaliteit, waarin de modernisten zo goed waren, hebben we een politiek van verschil nodig. "Heterofiliate or die', luidt mijn slogan.”

U werkt ook zelf als architect. Hoe serieus moeten we dit werk nemen?

“Mijn werk is schrijven over architectuur - daar ligt mijn betrokkenheid. Als architect doe ik in deeltijd wat verbouwingen om ideeën uit te proberen. Ik laat er vaak wat van zien tijdens mijn lezingen om te provoceren. En dat lukt. Gisteren in Groningen maakte een moderne architect mij nog uit voor "bourgeois'. Voor hem was dit waarschijnlijk de ergste belediging die hij kon bedenken, ik vatte het op als een compliment.”