De belangstelling voor Bloem, die samen met onder anderen Adriaan Roland Holst, Jan Greshoff, Geerten Gossaert en Martinus Nijhoff tot de zogenoemde generatie van 1910 behoorde, is de laatste jaren sterk groeiende. Van zijn Verzamelde Gedichten werden tot op heden 50.000 bundels verkocht. Ter vergelijking: van het verzameld werk van de "prins der Nederlandse dichters' Roland Holst waren dat er in totaal 2000.
Bloem was geen dichter die abstracte, filosofische taal bezigde. Poëzie moet zo natuurlijk zijn als ademhalen, vond hij. Volgens Sötemann is de betrekkelijke eenvoud van zijn gedichten, die in alledaagse woorden zijn geschreven, één van de redenen voor Bloems geliefdheid bij het grote publiek. In een lezing in Leeuwarden sprak Sötemann van "een schijn van vanzelfsprekendheid'. “Bloem wekt de suggestie dat de woorden vanzelfsprekend zijn, maar het was geen simpelheid waar hij naar streefde. Dichten is afleren, onder andere van ingewikkelde zinsconstructies”. Ook Bloems thema's spreken de hedendaagse mens aan, meent Sötemann. “De ontoereikendheid van het leven, het menselijk tekort, het gemis, de eenzaamheid, de dood.” Toch is Bloem in Sötemanns ogen een "zeer vitale dichter'. “Hij heeft een sombere levensvisie, maar geeft ook een beeld van het leven zoals het had moeten of kunnen zijn. Hij schetst de ontluistering in perspectief. Sommige gedichten hebben een visionair slot. Ook dat trekt het publiek aan.”
Bloem werd in 1887 geboren in Oudshoorn. Hij studeerde rechten en werd in 1917 aangenomen als nachtredacteur bij de Nieuwe Rotterdamse Courant in Rotterdam. Zijn journalistieke carrière was echter geen succes. In 1926 trouwde hij met de 20 jaar jongere dichteres en schrijfster Clara Eggink. Bij terugkomst van hun huwelijksreis naar Parijs vond hij een brief van de hoofdredactie dat hij ontslagen was. Bloem werd hierna griffier bij het kantongerecht in het Friese Lemmer en ging wonen in St. Nicolaasga. Met een bolhoed op, een tas aan de hand en licht voorovergebogen liep hij daar dagelijks naar de tram die hem naar zijn werk reed. Bloem schreef op het Friese platteland, dat hij kenschetste als een "ballingsoord', zijn dichtbundel Media Vita. "De duistre hoeven, door het land verspreid,/ En langs den kouden weg de lege bomen/ Gaan in den mist teloor/ De harten stromen/ Vol van het najaar en zijn eenzaamheid.' Op initiatief van de Mr.J.C. Bloem-stichting werd gistermiddag een gedenksteen onthuld in de woning van Bloem. Aan het eind van zijn leven, toen de zieke Bloem door Clara Eggink, van wie hij toen al geruime tijd was gescheiden, werd verzorgd in het Overijsselse Kalenberg, kreeg hij de Grote Prijs der Nederlandse Letteren. Hij stierf in 1966 en werd begraven op het kleine kerkhof in het naburige Paasloo, waar gisteren tijdens een korte plechtigheid bloemen werden gelegd. Op zijn grafsteen staat zijn diepste verzuchting: "Voorbij, voorbij, o en voorgoed voorbij'.