In Kenia ligt hèt voorbeeld van de kapitalistische, door het noorden geleide ontwikkelingshulp. Nabij Bura werd eind jaren zeventig door het Nederlandse bedrijf HVA een keurige katoenplantage aangelegd. Er werd veel aandacht besteed aan opleidingen en Westerse technologie (Wageningen). Via commerciële leningen van de Wereldbank werd de Keniaanse overheid gedwongen tot goed beleid. Alle prijsschommelingen op de internationale markt werden doorberekend aan de boeren, die daardoor als pachters werden gestimuleerd hun eigen privé-bedrijf optimaal te voeren. Het project produceerde vrijwel niets. Van de elfduizend mensen die naar Bura gingen, overleden er tot nu toe zeventienhonderd aan ondervoeding en vergiftiging.
Enkele jaren geleden schoot de Keniaanse regering even verderop in Wajir zeshonderd inwoners dood omdat zij eisten te worden toegelaten tot de veemarkt. Vorige week berichtte de BBC dat de Kenyaanse regering alle voedselhulp aan een kamp met Somalische vluchtelingen had geweigerd wegens de aanzuigende werking die daar van uit ging op mensen in Somalië. Weer tweeduizend doden. De vrije markt in Kenia kan blijkbaar niet fucntioneren zonder geweld en doden. Kenia ontving veel meer buitenlandse steun (vooral van Amerika) dan Tanzania en het land is veel vruchtbaarder. Tanzania produceert inderdaad minder surplus, maar toch leiden er minder mensen honger.
Het kapitalisme in Kenia's landbouw, dat volgens de liberale theorie tot welvaart voor iedereen zou moeten leiden, heeft in de praktijk alleen de vijfduizend grootgrondbezitters in Kenia (allen met een familielid of kennis in het parlement of legertop) welvaart gebracht. Zij krijgen relatief hoge prijzen voor de landbouwprodukten die zij exporteren. Een gewone Keniaanse boerin krijgt in Kenia echter net zo weinig, en soms veel minder betaald voor haar oogst dan een Tanzaniaanse boerin, doordat zij op weg naar en op de markt een hele serie monopoliehouders en afpersende ambtenaren tevreden moet stellen. De essentie van Kenia's liberale economie is: de vrijheid nastreven om ongelijke macht, desnoods via geweld om te zetten in ongelijke ruil of regelrechte afpersing.
Bolkestein grossiert in willekeurige vergelijkingen. Hij noemt Zuid-Korea als voorbeeld van een ontwikkelingsland dat het beter gedaan heeft dan India. Maar in Zuid-Korea ontvangt - vooral van Japan - per hoofd van de bevolking ongeveer tien maal zo veel financiële steun als India. De Zuidkoreaanse economie wordt met dit geld al decennia strak gepland en gecontroleerd door regering, militairen en een paar honderd rijke families, die op het platteland via geleidelijkheid sociale ontwrichting voorkomen, terwijl in de steden alle nieuwkomers met beleid, kartels en geweld van de "vrije exportmarkt' afgehouden worden. Weinig liberalisme dus. Thailand is misschien een beter voorbeeld van een ècht liberale economie. Ook daar waren grote kapitaalinjecties uit het buitenland en er is al jaren een snelle industrialisatie in een volledig vrije markt. Grote economische groei gaat gepaard met een overheid die zich totaal niet met de sociale consequenties bemoeit. Negentiende eeuws liberalisme op z'n best dus. Op het platteland heeft dit tot een pijlsnelle tweedeling van de samenleving geleid. Een miljoen vrouwen is nu zodanig verpauperd dat zij voor hun overleven op de prostitutie zijn aangewezen. Economische vrijheid heeft hun persoonlijke vrijheid weinig goed gedaan. Hetzelfde geldt voor grote delen van Pakistan, India, Bangladesh en westelijk Afrika. Onder invloed van de vrije markt leeft het feodalisme op. Blijkbaar liggen internationale vrijhandel en persoonlijke vrijheid niet automatisch in elkaars verlengde.
Een analyse van India maakt een vergelijking van een meer socialistisch met een meer kapitalistisch ontwikkelingspad mogelijk. Punjab en Kasjmir zijn dè deelstaten waar het kapitalisme hoogtij viert. Zij exporteren enorme hoeveelheden voedsel, waarvoor zij worden geprezen door de Wereldbank. In Kerala en Bengalen daarentegen waren sinds de onafhankelijkheid socialistische deelstaatregeringen aan de macht. Op de satellietfoto's zijn deze provincies net zo groen als Punjab en Kasjmir. Toch exporteren ze veel minder. Ze eten het op en ze betalen er belastingen van, die door de deelstaatregeringen redelijk verstandig worden besteed. En dus zijn ze veel gezonder, veel minder analfabeet en minder kinderrijk dan de armen van Punjab en Kasjmir. Bovendien zijn Punjab en Kasjmir de gewelddadigste provincies van India, maar Kerala en Bengalen de minst gewelddadige en dat is geen toeval. Met hulp van commerciële leningen van de Wereldbank hebben de rijken in Punjab en Kasjmir zich, via de logica van de vrije markt bijna alle goede landbouwgrond toegeëigend. Het feodalisme bloeit er als nooit tevoren. Miljoenen raakten hun grond kwijt, moesten krotten bouwen en vuilnis eten, en sluiten zich nu masssaal aan bij extremistische bewegingen. Juist daar waar uitsluitend de "vrije markt' het ontwikkelingspad bepaalt, is het geweld en de sociale ellende maximaal. Dit gaat ook op voor Sri Lanka.
Wat heeft het liberalisme van Bolkestein de Derde wereld te bieden? Zijn analyse concentreert zich op macro-economische groei binnen landen. Alle honderd arme landen moeten doen wat Zuid-Korea gedaan heeft. Helaas zijn er op de hele wereld niet genoeg kopers voor honderd maal zo veel spijkerbroeken, televisies en auto's als Zuid-Korea produceert. Het beleid dat Bolkestein voorstaat, wordt al jaren uitgevoerd. Het overgrote deel van de ontwikkelingshulp (ook van de Nederlandse) bestaat uit commerciële leningen en investeringen, macro-economisch beleid, bijdragen aan de Wereldbank en de VN, en internationaal onderwijs. Schenkingen ten bate van projecthulp maken slechts een klein deel van de begroting uit.
Bolkestein meent terecht dat het schijnheilig is met de ene hand ontwikkelingshulp te geven, en met de andere onze eigen produktie te beschermen. Maar welke landen werpen eigenlijk handelsbelemmeringen op? Zodra het Verre-Oosten met auto-exporten voet aan de grond krijgt in het mekka van de vrijhandel, dan eisen en krijgen de Amerikanen onmiddellijk handelsbelemmeringen. Het gehele Europese en Amerikaanse landbouwbeleid (ook de Amerikanen steunen hun boeren met hoge subsidies) dient uitsluitend om te voorkomen dat via het mechanisme van de vrije markt arme landen een groter aandeel in 's werelds voedselproduktie krijgen. Vrijhandel in de landbouw is meestal goed voor de Derde wereld, maar dat betekent wel het einde voor onze boeren. Over die consequenties heb ik Bolkestein nog nooit gehoord.
Het liberalisme was in de achttiende eeuw mooi als theoretische reactie op feodalisme en despotisme. Het verwerd in de negentiende eeuw echter tot een doctrine die grootgrondbezitters, industriëlen en reders toestond om desnoods met geweld de hele wereld op hun handels- en produktienetwerk aan te sluiten, hoe ongelijk de ruil ook was. De liberale doctrine werd toen onder andere gebruikt om slavernij, kolonialisme en de opiumoorlog te rechtvaardigen. Zolang het positief voor ons uitpakte. Zodra vrijhandel slecht voor ons werd, gingen acuut de grenzen dicht. Dat is nog steeds de essentie van het huidige economische wereldsysteem: ongelijke macht tussen noord en zuid geeft ons de vrijheid om, net hoe het uitkomt, liberalisaties, dan wel protectie af te dwingen.
Bolkesteins macro-economische verhaal rammelt en hetlijkt het hem te ontbreken aan inzicht in de sociale, economische en politieke ontwikkelingen op het niveau van burgers in de Derde wereld. Hij onderscheidt slechts goede, matige en slechte overheden. Socialistische regeringen waren en zijn in alle delen van de wereld soms zeer repressief (net als sommige Westers georiënteerde landen) en economisch hebben ze inderdaad soms een slecht beleid gevoerd (met positieve uitzonderingen als Kerala). Sociaal echter is het beeld heel anders. Recente economische liberalisaties hebben in sommige (ex-)socialistische landen als Tanzania, Burkina, China en Vietnam op het platteland positieve resultaten, vooral op het inkomen van arme boeren. Zij blijken via allerlei netwerken, waaronder de overblijfselen van instituties uit het socialistische verleden, hun rijkere en machtiger landgenoten nog enigszins onder controle te hebben.
In landen als Kenia, Brazilië en Thailand echter laten de rijken zich door niets of niemand inperken. Hier functioneert de vrije markt optimaal. De voormalige staatselite werpt zich met behulp van het geweld van de overheid en de door Bolkestein bepleite macro-economische steun volledig op de vrije markt. Zij onteigenen miljoenen kleine boeren en monopoliseren alle hulpbronnen en markten onder elkaar. Daarmee kopiëren ze het gedrag van de Engelse elite in de achttiende eeuw, die met hulp van buitenlandse valuta hun eigen plattelandsbevolking volledig onteigende. Het leidt tot het zelfde sociale leed als indertijd in Engeland.
Macro-economisch mag het socialisme stommiteiten hebben gepleegd, sociaal heeft het voor een aantal Derde wereldlanden op het platteland minder slecht uitgepakt dan de "vrije markt' in landen als Kenia en Thailand. Een merkwaardige paradox wordt zichtbaar: liberalisaties schijnen vooral positieve resultaten te hebben in landen met een relatief vriendelijke socialistische traditie. Blijkbaar leidt economische groei in een volledig geliberaliseerde economie zonder enige sociale controle van de bevolking op de macht van de overheid tot een zeer ongelijke verdeling van de lusten en lasten van die groei. Daar heeft Bolkestein geen notie van of het interesseert hem niet. En daar heeft het liberalisme in het geheel geen antwoord op.