Sinds Jezus van Nazareth heeft geen sterveling meer zo hartgrondig en waarachtig zijn goede vader aangeroepen als Olivier B. Bommel van Bommelstein. Sedert die roerige tijden aan het begin van onze jaartelling heeft ook niemand meer zoveel naïef vertrouwen aan de dag gelegd in de bekering van de liederlijke lastpakken die men doorgaans onze medeschepselen pleegt te noemen, zoals de Grauwe Razer die onze messias in schertsgedaante van een onmenselijke en ondierlijke ketterende kegel in een brave theedrinker weet te veranderen, het trommelvlies verscheurende verbeten krijtende Urgje dat hij een liefderijke vaderhand tracht te verschaffen, de hardvochtige Ooikooiers uit Het Boze Oog, die in het doopvont van de zwartekousenkerk halfgaar lijken te zijn gestoomd, van wie hij met groot mededogen de lasterlijke zwarte tongen met puimkruid witter weet te maken dan sneeuw en Plep Labberdaan die hij van een Neanderthaalse workaholic tot een gitarist van formaat weet om te vormen. “Baas muziek maken, Plep muziek maken!” In heilige overmoed en met bijkans profetische ijver wordt het murmurerende volkje de goede weg op gedrongen. Ook al is de kemelharen mantel der hemelbestormers een jas met potsierlijk ruitmotief en is het gewicht van onze wereldverbeteraar van dien aard dat er slechts bij veertig graden onder nul over de zee gewandeld zou kunnen worden en wordt de soep zelden zo heet opgediend dat er een fikse kruisiging in het verschiet ligt. Hij zou trouwens zonder enige twijfel aan de om zijn geruite jas dobbelende Romeinse krijgslieden aan de voet van het kruis door zijn trouwe bediende Joost een eenvoudige doch voedzame maaltijd laten opdienen en het tweede kruiswoord aan de berouwvolle moordenaar “Heden zult gij met Mij in het paradijs zijn” zou, komend uit de mond van de gezette levensgenieter, een culinaire bijsmaak hebben. Maar een laatste avondmaal met dampende soepterrines, met puddingen in de weelderige vorm van waterzuchtige tiara's en rijkelijk over de schalend schuimend ooft, is niet zelden de bekroning van het met succes beëindigen van een komische kruistocht tegen de onberekenbare en duistere machten van het kwaad.
Zwammenwereld
Dit zijn slechts enkele lijnen die van het boek der boeken naar de groteske moraliteiten van Marten Toonder lopen, want ondergronds is het een onontwarbaar web van verwevenheden met de oerverhalen uit de Bijbel, een duister en raadselachtig mycelium waaruit de bizarre veelvormige zwammenwereld van zijn fantasie opbloeit. Want wie weet met zekerheid te zeggen of Amram uit Het Boze Oog, die nota bene gelijk Abraham ook zijn zoon wil zwartblakeren, al is het dan niet op een offersteen maar in een tobbe zwartsel, niet ergens in het boek Genesis rondwaart en of in de landstreek Lammermoer niet de toren van Babel verrezen is en de grote spraakverwarring een aanvang heeft genomen. En wie denkt niet als hij in Het Kukel leest over de welvaartsstad Rommeldam, waar geen krepeergevallen meer voorkomen en het aantal ijskasten, televisietoestellen en voertuigen dagelijks toeneemt, maar die ten onder moet gaan omdat door de welvaart het kukel zakt, aan de steden Sodom en Gomorra uit Genesis 19 die door een regen van zwavel en vuur van de aardbodem verdelgd werden omdat de inwoners door het veelvuldig kijken naar minderwaardige televisieprogramma's minkukels waren geworden. En degenen die doorkneed zijn in het bakerboek van onze beschaving zien zonder enige twijfel in Tom Poes, het bleke oprechte wezentje dat achter de schermen met bovenmenselijke toewijding ervoor zorg draagt dat alles toch weer in het gerede geraakt, het onvervalste derde deel van de drie-eenheid, namelijk de heilige geest.
Net als in het oude testament dwarrelt het in het werk van Toonder van de profeten en onheilsprofeten die de mensengemeenschap waarschuwen en geselen. IJl de Maanloper uit De Windhandel, die net als Johannes de Doper van de honing van wilde bijen leeft, de Zwarte Zwadderneel, die het kwaad van de media en het cafébezoek te lijf wil gaan. De zwart geklede figuur uit De Labberdaan die met holle stem zijn medeschepselen vermaant om in het zweet huns aanziens te blijven werken en niet zo verdorven en hoogmoedig te worden dat men plezier krijgt in de arbeid. De dwerg Jodocus uit De Spiegelaar die heer Bommel zijn spiegelbeeld ontvreemdt zodat hij door de spiegel in een duistere rede staart.
Spreekwoordelijk
Geen schrijver in onze vaderlandse literatuur heeft zoveel figuren geschapen die spreekwoordelijk zijn geworden als Marten Toonder. Voor hij de pen ter hand nam moesten we het doen met Multatuli's Droogstoppel, Wawelaar en nog wat Slijmeringen en Lapsen, en natuurlijk, al werd de uitdrukking waarin zij figureerde dan niet juist gebruikt, Barbertje, die dus niet moest hangen. En met enige figuren uit de Camera Obscura van Beets. Maar sinds Ollie B. Bommel onze schone letteren binnendrong ritselt het er van de verlaten en onverlaten die diep in ons maatschappelijk leven verankerd liggen als prototypen van een bepaald soort mens. Professor Sickbock, de malicieuze gewetenloze wetenschapper, die het protoplasma uit de Oleroon bestraalt zodat er een demonische energie vrijkomt en die in De Bommellegende met een prettige glimlach die je als een dolk van ijs tussen je schouderbladen voelt, Bommel als proefpersoon onderwerpt aan een afschuwelijk experiment, Argus, de schandaaljournalist, onuitroeibaar als onkruid, die zijn pennevruchten het liefst in het adellijk kadaver van de chronique scandaleuse laat rijpen, Zielknijper, de zoetsappige zielkundige, die vindt dat personen altijd monsters zijn wanneer ze niet begrepen worden, de als overjarig krantepapier krakende ambtenaar eerste klasse Dorknoper, die er zelf in ieder geval rotsvast van overtuigd is dat hij allerminst de kwaadste is, de gemeente-fenomenoloog en hoogleraar aan de universiteit van Rommeldam Professor Prlwytskofski en natuurlijk commissaris Bulle Bas, die er constant van uitgaat dat we er allemaal gloeiend bij zijn. Met deze onvergetelijke figuren en nog een heel legertje niet minder frappante schepselen wordt iedere keer weer opnieuw een compleet universum opgebouwd, rondom deze diervormige wezens wordt een geraffineerde spannende intrige geweven, die niet zelden leidt, hetzij door toverkracht, hetzij door de invloed van Leviathanachtige monsters, naar de rand van de ondergang van die wereld, die verborgen ligt achter door heksenbezems, kurkpuisten en maserkroppen verminkte oerbossen.
In de hedendaagse literatuur vindt men maar al te vaak minutieuze beschrijvingen van liederlijk kliederig gedrag dat zich tot ver buiten de intimiteit van de slaapvertrekken afspeelt. Met de ongebreidelde beschrijving van de lustbeleving wordt de argeloze lezer vergiftigd en de welgedane rust van de monogame huwelijkssponde wreedaardig omgewoeld. Schrijvers schijnen nogal eens te vergeten dat hun romanfiguren zich niet behoeven te gedragen als mensen van vlees en bloed. Zo niet Marten Toonder. Hij blijkt zich er terdege van bewust te zijn dat figuren der verbeelding zich via drukinkt voortplanten, en dat een kledingstuk, hoe schilderachtig of pikant ook, rustigjes om het daarvoor bestemde lichaamsdeel gedrapeerd behoort te blijven. Als zijn held Ollie B. Bommel zich dan ook aan Het Einde van Eindeloos in het huwelijksbootje begeeft, maakt geen weldenkende lezer zich zorgen over het aidsprobleem met daaraan verbonden het veilig-vrijensyndroom of de onhandige strubbelingen van een eerste huwelijksnacht. Hoewel juffrouw Doddel sterk de indruk wekt een weduwe te zijn, en we weten allemaal dat vader Cats over dat specimen van het zwakke geslacht gezegd heeft, "Wie worsten eet en weduwen trouwt, Weet niet wat daar in is gedouwd', is iedereen ervan overtuigd dat ze op die eerste nacht slechts zal zeggen in gezellige kout, dat de thee nog warm is. Want de verhouding tussen Ollie B. Bommel en juffrouw Doddel is een zuivere moeder-zoonverhouding. Ze beschermt hem tegen de verleidelijke Trullenhoedster met moederlijke zorgzaamheid. “Je hebt daar niets te zoeken, Ollie! Ga naar huis en doe die bloem uit je knoopsgat!” En ze probeert steeds, alsof ze een knaapje van twaalf onder haar hoede heeft, zijn gevoel voor eigenwaarde aan te wakkeren. “Wat ben je toch knap, Ollie! En zo bescheiden. Je moet een voorbeeld aan Ollie nemen, Tom Poes, dan zal je het nog ver brengen.” En zo moeten we toch weer aan de bijbel denken, aan het derde kruiswoord. “Vrouw zie uw zoon, zoon zie uw moeder.” Gelukkig maar, want dit ontslaat Marten Toonder welverdiend van de plicht om zijn Chinese muur van onbetwiste meesterwerken tot het einde zijner levensjaren alsmaar verder uit te breiden met werken als "Bommel finds a Son' of "Doddels Tiental'.
Dubbel waar
Het literaire werk van Marten Toonder is zo goed geschreven dat je de tekeningen er broodnodig bij moet hebben om te kijken of het waar is. Dan ontdek je dus dat het dubbel waar is. De lijnen van de intrige van het verhaal worden verhevigd door een golfbeweging van visuele beelden. En wat voor beelden! Je blijft je ogen uitkijken. Toonder is nooit in clichés vervallen, een gevaar dat bij het samensmelten van tekst en illustratie, vooral als het door een en dezelfde man gedaan wordt, levensgroot op de loer ligt. Je hebt het toch al zo volstrekt compleet geschreven dus die tekening behoeft inderdaad maar een illustratie te zijn, of je hebt het gegeven toch al tot in de kern getroffen in de tekening, dus die tekst hoeft niet meer te zijn dan een ondersteuning van datgene wat je ziet. Niets van dat alles. Dezelfde trefzekere verfijningen in de beschrijving en de dialoog die zulke onvergetelijke figuren en gebeurtenissen opleveren vind je terug in de tekeningen. Alle mens-dierlijke emoties, frappante en meewarige of potsierlijke en slimme gelaatsuitdrukkingen, humoristische houdingen en situaties, worden feilloos op het papier gezet. De compositie is altijd verrassend gaaf, niet zelden adembenemend knap. De landschappen met vaak slobberige lorken, vleermuisbehuisde ruïnes, grotten en kastelen en in de mist drijvende vergezichten zijn van een droeve schoonheid met de sfeer van jongenseenzaamheid. Het geschreven en getekende werk van Marten Toonder is zo'n eenheid dat als men het uit elkaar zou willen rafelen men heel wat meer paardekracht nodig zou hebben dan men indertijd moest gebruiken om de Maagdenburgse halve bollen te scheiden. Het is puntgaaf als een ei. Halve eieren worden niet geserveerd.
Marten Toonder is een moralist zonder ook maar een zweem van de bekrompen onuitstaanbare zedenmeester. Een moralist van het zuiverste water dus. Er is geen schrijver in Nederland die zo zijn lezers de lachspiegel voorgehouden heeft, die zo toestanden en wantoestanden op de hak heeft genomen. Meestal goedmoedig en met sprankelende ironie, soms met sarcasme. Het jargon van welzijnswerkers, adellijke prollen, plat geboefte, vileine middenstanders, naïeve geleerden, halve gare kunstenaars en enigszins bluffende maar o zo goedhartige heren, hij heeft het voor ons ontvouwd in al zijn kleuren en klanken als een pauw die ritselend zijn staartveren opzet tot een ruisende waaier van azuur en goud. Ziet u de regenboog.
Er is ook geen schrijver in ons taalgebied die zo het Nederlands beïnvloed heeft. Hoe vaak kom je niet mensen tegen die zich van zijn beeldspraak en terminologie bedienen, je kan de Van Dale niet opslaan of je komt wel een uitdrukking tegen waarachter tussen haakjes staat dat het een door M. Toonder gecreëerde term is. Hij is ook de enige Nederlandse schrijver die nog nooit voor een literaire bekroning in aanmerking is gekomen.* Ik haal nog één keer de Bijbel aan: “De steen die de bouwlieden verworpen hebben is tot een hoofd des hoeks geworden.”
* Vorige week werd aan Marten Toonder de Tollensprijs toegekend.