Dit is een artikel uit het NRC-archief De artikelen in het archief zijn met behulp van geautomatiseerde technieken voorzien van metadata die de inhoud beschrijven. De resultaten van deze technieken zijn niet altijd correct, we werken aan verbetering. Meer informatie.
Bekijk hele krant

NRC Handelsblad

Human interest

Tadeusz Konwicki over Litouwen en Polen; De freule en de revolutionair

Tadeusz Konwicki: Het landgoed Bohin. Vert. Esselien 't Hart. Uitg. Meulenhoff, 221 blz. Prijs fl. 39, 50

Het Litouws verzet tegen de Russische overheersing, dat we deze week een nieuwe, heroische fase hebben zien ingaan, is een van de belangrijkste thema's in het werk van de Poolse schrijver Tadeusz Konwicki (1926). Dat lijkt op het eerste gezicht misschien vreemd - wat moet een Pool met de strijd van Litouwers - maar wie de geschiedenis van dit stukje Europa kent, weet dat het lot van Polen en Litouwen lange tijd nauw met elkaar verbonden is geweest. Twee eeuwen lang, van 1569 tot 1795, vormde het Groothertogdom Litouwen samen met Polen een staat. De Poolse adel bezat in die tijd grote delen van het Litouwse platteland.

Dat bleef zo in de jaren daarna, toen Litouwen bij de derde Poolse deling werd ingelijfd bij het tsaristische Rusland. Het Pools bleef ook in die tijd de taal van de hogere standen, en het waren deze Poolse kringen die in de negentiende en twintigste eeuw veel grote Poolse schrijvers en politici voortbrachten. De negentiende-eeuwse romantische dichter Adam Mickiewicz kwam uit Litouwen, de Nobelprijswinnar Czeslaw Milosz werd er in 1911 geboren, en de laatste in de reeks tot nu toe is Tadeusz Konwicki die in het inmiddels onafhankelijk geworden Litouwen van het interbellum zijn jeugd doorbracht.

De levensloop van Konwicki, waarnaar hij in zijn latere boeken geregeld verwijst, is door de tragische geschiedenis van Polen en Litouwen getekend. In de laatste jaren van de Tweede Wereldoorlog vocht Konwicki net als veel van zijn landgenoten in het Nationale Poolse Leger, eerst tegen de Duitsers en later tegen de oprukkende Russen. En toen de strijd tegen het Rode Leger wegens de afspraken van Jalta vergeefs bleek, trok Konwicki gedesillusioneerd naar het centrum van de Poolse cultuur, Warschau. Hier bekeerde hij zich voor korte tijd tot het communisme. Hij maakte linkse films en linkse boeken, die bij de machthebbers in de smaak vielen, totdat hij in de jaren zeventig uit de gratie raakte. Sindsdien is hij uitgegroeid tot wat hij nu is: een van de belangrijkste Poolse schrijvers van na de oorlog, de man die de Poolse en Litouwse geschiedenis tot hoofdthema heeft gekozen. Zijn boeken worden in Polen inmiddels met tienduizenden gedrukt en in tientallen landen zijn vertalingen verschenen.

SMACHTEN

In al zijn latere boeken gaat Konwicki na wat Polen en Litouwen heeft gemaakt tot wat zij nu zijn. Hij beperkt zich daarbij nadrukkelijk niet tot de Sovjetrussische annexatie van Litouwen in de jaren dertig en veertig. Hij gaat veel verder terug. Hij kijkt ook niet alleen naar de Russen. Hij heeft ook oog voor de rol die de Polen, de Witrussen, de Litouwers en de joden in dit complexe probleem hebben gespeeld.

In Het Poolse Komplex, een titel uit 1977 die al voor zichzelf spreekt, beschrijft hij hoe een groepje Polen urenlang in Warschau in de rij staat voor een door de staat geleide juwelierswinkel. Er wordt veel geklaagd. De wachtenden maken grappen. Alle tekortkomingen van het communistische Polen worden opgesomd. Maar Konwicki doet meer. Tussen de gesprekken van de mensen in hun rij door vertelt hij een ander verhaal: een verhaal over de Pools-Litouwse opstand van 1863. In die opstand probeerden de Litouwers samen met de in Litouwen wonende Polen vergeefs een eind te maken aan de Russische overheersing van hun land.

De toon van dit tweede verhaal verschilt opvallend van die in het hoofdverhaal. Het is romantischer. Het cynisme is weg. Het landschap is het landschap van kloosters, landgoederen en eeuwenoude bossen. Er komen jonge, eenzame partizanen in voor, strenge kozakken op patrouille, en nobele, naar liefde smachtende vrouwen die de strijd voor de onafhankelijkheid met hart en ziel steunen.

ROODHARIG

Ook in een later boek, Maansopgangen en maansondergangen (1982), dat in 1986 in een Nederlandse vertaling verscheen, verwijst Konwicki naar episoden uit het verleden. Het verleden dient ook hier als ijkpunt voor alles wat er nadien is gebeurd. Maansopgangen en maansondergangen speelt in eerste instantie in de jaren tachtig. Het boek is opgebouwd uit losse dagboekfragmenten, waarin commentaar wordt geleverd op de actuele situatie in Polen, de strijd van Solidarnosc, de opstandige intellectuelen. Maar tussen de beschrijvingen van de woelige jaren tachtig door haalt Konwicki herinneringen op aan zijn jeugd, doorgebracht in het dorpje Bujwidze bij Vilnius, en aan de strijd in 1944.

Bujwidze komt uit het boek naar voren als een klein gehucht aan de rivier de Wilia waarvan Konwicki nog regelmatig droomt. Drie huizen van katholieken, een pastorie, een politiepost en de uitspanning van zijn oma, of eigenlijk oudtante Helena, en verder drie of vier huizen van joden: een winkeltje, een halva-bakkerij, een smidse.

In Het landgoed Bohin (1987), waarvan het afgelopen najaar een Nederlandse vertaling is verschenen, is de opstand van 1863 uitgegroeid tot het hoofdmotief. Het minuscule dorpje Bujwidze uit Maansopgangen en zonsondergangen is nu de centrale plaats van handeling geworden en de tijd waarin het verhaal zich afspeelt is het najaar van 1875, twaalf jaar na de mislukte opstand tegen de Russen.

De verwijzingen naar de actualiteit zijn vrijwel verdwenen. Het landgoed Bohin vertelt het verhaal van een dertigjarige freule die zwanger raakt van een joodse voormalige revolutionair. Beide gelieven hebben te lijden onder de gevolgen van de mislukte opstand van 1863. De vader van de vrouw is na die opstand door de Russen van zijn landgoed gezet omdat hij aan de revolutionairen steun zou hebben verleend. Hij pacht nu een stuk land van een vriendelijke buurman. De eerste verloofde van de vrouw is bij de opstand gesneuveld. Ze bezoekt nog altijd het kerkhof om aan zijn graf te treuren. En de vader van haar kind, de revolutionair, blijkt vanwege zijn activiteiten te worden gezocht door de Russische justitie. De streek staat effectief onder controle van een Russische inspecteur met de naam Vissarion Dzjoegasjvili (een verwijzing naar de vader van Stalin) en de jacht op subversieve elementen is geopend.

Kenmerkend voor Konwicki is echter dat hij net als in zijn vorige boeken weigert duidelijk partij te kiezen. Het verleden wordt door hem niet bovenmatig geidealiseerd. Zo blijkt de nieuwe Russische eigenaar van het onteigende landgoed zijn bezit weer aan de rechtmatige eigenaars terug te willen geven. En ook de roodharige revolutionair heeft het niet zo slecht. Hij wordt weliswaar gearresteerd maar na enige tijd wordt hij ongedeerd door de Russen vrijgelaten.

Het duidelijkste voorbeeld is wel dat de grootste hindernis voor een huwelijk tussen de freule en de revolutionair in de ogen van Konwicki niet de Russische overheersing van Litouwen is, maar de feodale zeden van het land. Deze bepalen dat iemand van adel niet met iemand uit het volk mag omgaan, en zeker niet met een arme jood.

Als de Russen in het boek hun gezag wat effectiever hadden uitgeoefend, zouden de twee gelieven misschien nog wel lang en gelukkig hebben voortgeleefd. Hoe duidelijk de grens tussen recht en onrecht soms ook lijkt, zo lijkt Konwicki te willen zeggen, de werkelijkheid is vaak gecompliceerder. Hij zegt het in ieder geval op het juiste moment.