Het nieuws van vrijdag 28 december 1990

Ontberingen

A. D. Hildebrand: Het Behouden Huis. Uitg. Van Goor. Prijs: f. 24.90Zonder ontbering geen literatuur. Het gemis aan liefde, aandacht, succes en materiele zaken levert jaarlijks stapels boeken op. Over het lichamelijke afzien wordt minder geschreven. In de jeugdliteratuur kom je dan terecht bij De kinderkaravaan en De kinderen van de Grote Fjeld, bij kerstverhalen, boeken over de Tweede Wereldoorlog of het toppunt van gierende wind en grimmigheid: De lange winter, een deel uit de Kleine Huisserie. In 1947 schreef A. D. Hildebrand (van Bolke de Beer) Het Behouden Huis; de overwintering op Nova Zembla. Het boek verscheen dit jaar opnieuw in een zogenaamde hertaling van Suzanne Braam. De zestien mannen die aan het eind van de zestiende eeuw van september tot juni zaten vastgevroren in het poolijs moeten pas echt geweten hebben wat het woord ontbering betekent. Het verhaal hoort natuurlijk tot de hoogtepunten uit het vaderlandse geschiedenisboekje en werd dan ook door Isings op de wandplaat vereeuwigd. In 1596 stuurt de V. O. C. er voor de derde maal schepen op uit om de noordelijke doorvaart naar Indie te vinden. Na onenigheid met schipper De Rijp varen Heemskerck en Barentsz alleen verder. Bij Nova Zembla kunnen ze niet verder en bouwen ze op aanwijzingen van de stervende scheepstimmerman van hun gesloopte schip een huis. In twee open sloepen weten de mannen uiteindelijk de Russische kust te bereiken. Barentsz overleeft die laatste tocht niet en laat zijn naam aan de zee waarin hij zijn graf vindt.

Een college Scandinavische humor zou kort zijn; Egil Tornqvist: een Zweed in Nederland

'Men probeert in Nederland rekening te houden met iedereen, het gevolg is chaos,' meent Egil Tornqvist, hoogleraar Scandinavische taal- en letterkunde. Hij woont al lang in Nederland maar hij vindt dat de Nederlanders zich niet laten kennen, zelfs niet in hun vriendelijke cafes. Zweden zijn anders. 'Een Zweed die begint te drinken is als een fles ketchup die je op zijn kop houdt: het duurt even voor je plop hoort maar dan loopt hij in een keer leeg.''De doorsnee-Zweed zal niet opschepperig zijn over zichzelf maar wel over zijn land. Bij Nederlanders is dat net andersom. Ikzelf ben wat dat betreft vernederlandst.' Egil Tornqvist (58) is sinds 1969 aan de Universiteit van Amsterdam verbonden als hoogleraar Scandinavische taal- en letterkunde, met nadruk op letterkunde. Tornqvist heeft naar eigen zeggen nooit genoeg gedaan om zich aan de Nederlandse cultuur aan te passen. 'Ik ben al blij als ik op de hoogte kan blijven van wat er in Scandinavie gebeurt, dat zijn al vier a vijf landen.' Hij wil graag cultuurambassadeur voor Scandinavie zijn en noemt als voorbeelden zijn bemoeienis met de expositie van Strindbergs schilderijen in het Van Gogh Museum, een Scandinavische literatuurreeks die hij voor Meulenhoff redigeerde en de samenstelling van de bundels Zweeds verhaal en Dit is het leven dat verder zal gaan (poezie). 'Er is in Nederland een ruime belangstelling voor literatuur uit Scandinavie en er wordt vrij veel vertaald. Ik merk aan de critici dat ze de literaire tradities uit de noordelijke landen slecht kennen en nieuwe werken niet goed kunnen plaatsen. De Scandinavisten in dit land zouden de krachten moeten bundelen om het hele gebied met alle variaties en verschillen toegankelijker te maken.'

Wat wij zien en horen

Wij zijn allemaal dol op de winter. Je ziet geen sterveling en je voelt je heel eenzaam en lekker. Als het gaat sneeuwen staan we uren voor het raam naar buiten te kijken.Het is net of er razendsnel met krijt op een schoolbord getekend wordt. Onze mama zingt dan altijd The snow is snowing. Dat kan ze heel mooi, een beetje zoals Billie Holiday. Toen wij voor het eerst sneeuw zagen lag het in witte vlokken op de donkere aarde. We zeiden toen 'Witte sneeuw en zwarte sneeuw'. Ook herinneren we ons onze voeten nog, zoals het voelde, toen we voor het eerst over sneeuw liepen. Als het hard genoeg vriest, wat maar een paar keer in ons leventje voorgekomen is, gaan we op onze vijver schaatsen. Die is vijfentwintig meter lang en vijftien meter breed, dus daar kan je behoorlijk op rond krabbelen. Dan vragen we een heleboel vriendjes en vriendinnetjes om te komen schaatsen. Onze papa maakt een koek en zopie en dan ruik je in het bos al de chocolademelk. Als de kinderen dan uit de auto komen roepen ze: 'Ik ruik chocolademelk!' En je hoort de muziek want op het terras staat een cassetterecorder. Het is net of het op het ijs anders klinkt, alsof je hoort dat het door de kouwe lucht gaat. En weet je wat vooral leuk is. De roodborstjes komen uit je hand ontbijtkoek eten. Maar de meisjes gillen te veel, daar schrikken ze van. Je moet heel stil staan en net doen of je een boomstammetje bent met een tak waar ontbijtkoek op zit. Wij noemen ze de blijmaakvogeltjes. Als je bedroefd bent en je ziet een roodborst ben je blij. De grootste sacherijn moet toch lekker glimlachen want ze hebben de liefste ogen van de wereld.

Doortrokken van burgerdeugd

Mijn vroegste herinnering aan het hoge Noorden gaat niet terug op Nils Holgersson maar op een als lekespel gebracht toneelstuk van Ibsen in het Zuiderpark in Den Haag. Het was een koele zomeravond, waarop ik het al snel te koud kreeg. Het was mijn eerste kennismaking met de zwaarmoedige, morose wereld van volwassenen in gewetensnood en ik vond het ongemeen beklemmend. Ik hoopte die wereld te kunnen vermijden. Door dat lekespel is mijn beeld van het Noorden gekenmerkt gebleven door een mistige, kille schemering, die scherp contrasteert met het invallen van de Nederlandse winteravond, waarbij de lamp wordt aangestoken. Ook vond ik het geworstel met God gruwelijk en ongenadig, zoals uit dat lekespel sprak.Vele jaren later heb ik de romans van Knut Hamsun gelezen en daar heb ik - zoals ik nu kan constateren - een heel vertekend beeld aan overgehouden. Totdat ik hem onlangs nog eens doorlas, dacht ik dat de roman Het laatste hoofdstuk ging over een verbitterde en sombere jongeman, die zijn dorp verlaat en de bergen intrekt om voor zichzelf te beginnen. De vredelooze, zoals hij heet in de vertaling van Annie Romein-Verschoor. Naar mijn herinnering was hij van 's ochtends vroeg tot 's avonds laat bezig een veld, dat hij tot akker had bestemd, van stenen te ontdoen. Dat opgraven van stenen nam niet alleen elke dag vele uren in beslag, maar ook in elk hoofdstuk vele pagina's. Het is ook een enorme en ontmoedigende onderneming naar ik uit eigen ervaring weet. Ik heb ooit geprobeerd een tuin aan te leggen in de Ardennen en moest karrevrachten steen ruimen, voordat ik kon spitten. Maar er blijft altijd een steen zitten en zelfs het kleinste steentje blokkeert de spade. Ik vond niets vreemds aan de opgave van de vredelooze en verbaasde mij alleen over het talent van de schrijver honderden pagina's te kunnen vullen met een zo monotone arbeid, zonder dat de beschrijving ervan mij ook maar een moment verveelde. In werkelijkheid is de roman veel complexer. Ik heb in het Noorden de lokatie, waar Gods straffende hand toeslaat, gezocht.