Dit is een artikel uit het NRC-archief De artikelen in het archief zijn met behulp van geautomatiseerde technieken voorzien van metadata die de inhoud beschrijven. De resultaten van deze technieken zijn niet altijd correct, we werken aan verbetering. Meer informatie.
Bekijk hele krant

NRC Handelsblad

Boeken

Cultuurhistoricus H. W. von der Dunk; 'Tegen een Bachcantate verbleekt mijn hele bibliotheek vol vakliteratuur'

In de literatuur treft hij vaak inspirerender beschrijvingen van historische perioden dan in het werk van collega-historici. En in de werkelijk grote muziek biedt de strakke architectonische ordening hem de zekerheid, die in de praktijk van de geschiedschrijving juist zo ontbreekt. Drie jaar te vroeg verlaat de cultuurhistoricus H. W. von der Dunk de universiteit van Utrecht, verbitterd over het huidige 'facade-denken'. Maar de passie is gebleven. Gesprek met het tegendeel van een droogstoppel.

Verbitterd klinkt hij. Op de universiteit voelt hij zich niet meer thuis. De vergaande regels, de bureaucratisering, de permanente bemoeizucht van ambtenaren, commissies en raden. Origineel onderzoek maakt geen kans meer. Persoonlijk engagement is uitzondering, zegt hij. En dan die vreselijke controle.

' In Oost-Europa ploffen de systemen in elkaar. En op de universiteit wordt, onder een uiterlijk democratische kap, een soort stasi-systeem ingevoerd. Telkens komen er nieuwe commissies bij die er op moeten toezien hoeveel gepubliceerd wordt. Wetenschappers worden opgehitst om elkaar te controleren. Ze worden tegen elkaar uitgespeeld, hoe collegiaal je ook bent. De vrijheid wordt op allerlei manieren aan banden gelegd.'

Daar is hij de man niet voor. Hij behoort tot een bloedgroep van wetenschappers die alleen met plezier werkt als hij met zijn eigen staf het onderwijs kan bepalen. Nu moet alles eindeloos aan derden worden voorgelegd, aan mensen die van toeten noch blazen weten, vindt hij.

Na bijna dertig jaar zegt Herman Walther von der Dunk de universiteit van Utrecht vaarwel. Hij is pas 62 en mocht nog drie jaar blijven. Maar dat kon de hoogleraar cultuurgeschiedenis niet meer opbrengen. Liever trekt hij zich terug in zijn studeerkamer in Bilthoven.

Als hij nu chemicus was of natuurkundige dan was hij allang naar het bedrijfsleven verdwenen. Maar als historicus heb je weinig alternatieven. Dus bleef hij in Utrecht en beleefde hij de metamorfose van de professorenuniversiteit, waar historici tijdens de koffiepauze nog over het nieuwste boek debatteerden, tot het professionele wetenschapsinstituut waar academici ' zeg maar gerust gecorrumpeerd' worden. Er is een nieuw soort denken ontstaan, vindt hij. Docenten redeneren niet meer vanuit de wetenschap, maar proberen alleen nog maar zoveel mogelijk geld uit Den Haag binnen te slepen.

Eerst kwam de democratisering van de jaren zestig en zeventig, toen werd er bezuinigd. ' Nu is daar ook nog die vreselijke koopmansgeest bij gekomen', zegt Von der Dunk en hij trekt een parallel met grote Amerikaanse ondernemingen die in moeilijkheden zijn geraakt en geen geld meer over hebben voor verbetering van hun produkt, maar wel voor public relations. Dit gebeurt nu bij de universiteiten: ' Imagebuilding noemen ze dat', roept hij vol afschuw. Een kleine, levendige man in een zwarte leren stoel. Zijn mimiek is dynamisch als altijd, zijn stem klinkt geemotioneerd, vol wrok.

Handen vol geld worden aan de wetenschap onttrokken. En waar leidt dat toe? Tot vermindering van de kwaliteit. De grote fout ligt volgens Von der Dunk bij de overheid. Geschiedenis wordt behandeld als een harde betawetenschap. ' Absoluut onzinnig. We moeten maatschappelijk relevant zijn, heeft Den Haag bedacht. Dat is voor ons vak zo dwaas. Wat is de maatschappelijke relevantie van geschiedenis? De geschiedwetenschap zelf. Het feit dat een samenleving regelmatig op een leesbare manier met haar verleden wordt geconfronteerd. En dat natuurlijk de nieuwste inzichten van historici daarin worden verwerkt.'

De verwetenschappelijking van de geschiedenis heeft historici in een isolement gedreven, vindt Von der Dunk. Onder druk van de bezuinigingen wordt weliswaar enorm veel gepubliceerd, maar historici pakken uitsluitend kleine, hele theoretische probleempjes aan. ' Ze schrijven voor elkaar. De grote synthese voor het publiek ontbreekt. Er is een ongelooflijk conformisme ontstaan. Iedereen past zich aan de normen aan die van bovenaf worden opgelegd. Je moet aan modieuze normen voldoen. Dat leidt tot facade-denken.' Het gaat niet meer om inhoud maar om de verpakking.' Waar zijn de grote beschouwingen over de negentiende eeuw, de twintigste eeuw, het Interbellum, waar is de synthese van het nationaal socialisme? Het blijft in de Nederlandse geschiedschrijving allemaal liggen. Historici geven geen beeld meer dat het grote publiek aanspreekt, maar de geinteresseerde lezer verlangt daar wel naar.'

Von der Dunk is een verhalend historicus in de traditie van Huizinga, Romein en Geyl. Hij is geinspireerd door de Duitse historicus Meinecke en de onlangs overleden Britse geschiedschrijver A. J. P. Taylor. Lange tijd gold Von der Dunk in Nederland als de contemporaine historicus bij uitstek. Een man die de twintigste eeuw in zijn vingers had. Zijn afgewogen theorieen over het fascisme en nationaal-socialisme hebben het denken van generaties studenten beinvloed. Voor hem staan rechts-radicalisme en racisme niet automatisch gelijk met fascisme.

Zelf heeft Von der Dunk zich nooit door kunstmatige grenzen laten weerhouden. Een kort statement voor de radio over Saddam Hussein en het fenomeen dictator, een analyse van de revoluties in Oost-Europa voor de krant, een commentaar voor de televisie, een lezing over Thomas Mann, zelfs een enkel essay voor een Duits vakblad over Leopold von Ranke ging hij niet uit de weg.

Vierhonderd artikelen schreef hij en vijf boeken. In 1976 publiceerde hij het boek Conservatisme, zijn eerste stap naar de cultuurgeschiedenis. In 1982 volgde De organisatie van het verleden, een omvangrijk theoretisch boek dat menig vakgenoot verraste. Sinds Huizinga was het niet meer voorgekomen dat een praktizerend historicus de filosofische uitgangspunten van zijn vak zo gedetailleerd onder de loep nam, constateerde een collega. Hoewel sommigen meenden dat Von der Dunk de weg was kwijtgeraakt in zijn particuliere dooltocht door het labyrint der wijsbegeerte. Binnenkort verschijnt Voorbij de verboden drempel, de Shoah in ons geschiedbeeld, een essay over de Historikerstreit in Duitsland die de Holocaust in een nieuw licht plaatste.

' Von der Dunk is uniek', zegt dr. M. van Rossem, die negentien jaar met hem heeft samengewerkt bij de afdeling contemporaine geschiedenis. ' Zeker als je hem vergelijkt met zijn generatiegenoten.' Schoffer en Kossmann schreven voor vakgenoten en Brands schrijft nooit. De grote verdienste van Von der Dunk is volgens Van Rossem zijn niet aflatende streven het vak voor iedereen begrijpelijk te maken: ' Het grootste gevaar is dat beroepshistorici de kring sluiten en de geinteresseerde leek in de kou laten staan.' Anderen hadden daar grote moeite mee, zoals de Amsterdamse hoogleraar Blom die Von der Dunk eens snerend de Theo Koomen van de Nederlandse geschiedenis noemde. De Utrechtse historicus kon niet bepaald wakker liggen van 'dat keffertje' uit Amsterdam.

En zijn colleges, dat was dolle pret. Daarin rekende hij op flamboyante wijze af met het beeld van de stoffige historicus. Von der Dunk haalde met zijn vlotte improvisaties, die in werkelijkheid tot in de puntjes waren voorbereid, altijd de hoogste score bij studenten. Zijn beeldende reconstructie van het verleden was vaak zo meeslepend dat na de colleges talloze pupillen naar de boekhandel werden gedreven op zoek naar de grote schrijvers die hun professor achteloos had geciteerd. Zijn vroegere toneelervaring kwam hem goed van pas. Willem II en Hitler kon hij, tot grote hilariteit van zijn toehoorders, perfect imiteren.

Zelfs zijn tegenvoeter op het instituut, professor Th. van Tijn, moet volmondig toegeven dat zijn collega een erudiet verteller is. Hoewel Van Tijn - die zichzelf ondanks de val van De Muur nog steeds een historisch-materialist noemt - het zelf niet ' op die literaire narratieven' heeft begrepen: ' Het is griezelig en gevaarlijk voor wie niet zo'n uitgebreide kennis heeft en de intuitie mist. Dan leidt dit genre al gauw tot kwakzalverij', zegt hij. Van Tijn is een liefhebber van de kwantitatieve methode die de geschiedschrijving 'controleerbaar' maakt - de ' sociaaleconomische tellerij' waar Von der Dunk zo'n hekel aan heeft - maar hij moet erkennen dat veel sociaaleconomen met hun stijl van ' gehakte haarborstels' niet bepaald toegankelijk schrijven.

Von der Dunk is het tegendeel van een droogstoppel, zegt zijn vroegere hoogleraar J. C. Boogman. Hij herinnert zich de eerstejaarsstudent nog als een klein, uitermate levendig mannetje, dat fiks van zich afsprak. Later werd Von der Dunk zijn assistent. ' Hij leek in veel opzichten op Pieter Geyl, zijn vroegere professor', zegt Boogman. ' Zijn vitaliteit, zijn ongeduld, zijn dynamiek. Ze hadden allebei een lijfelijke afkeer van vergaderen. En godzijdank is bij Von der Dunk de muze in de geschiedenis weer een rol gaan spelen.'

' Een goed boek inspireert, dat is mijn criterium', zegt Von der Dunk. ' Voor mijn visie op de wereld heb ik minstens zoveel gehad aan de grote schrijvers als aan grote historici. Van de bezetting kom je vaak meer en diepere dingen te weten als je Hermans leest en Mulisch, dan wanneer je een boek hebt - hoe knap ook - van een historicus die de bezetting zelf niet heeft meegemaakt. Dat geldt ook voor de negentiende eeuw. Door Balzac en Stendhal kom je weer op een hele andere manier met de burgerrepubliek in aanraking en het late Pruisen is prachtig beschreven door Fontane. Dan gaan de mensen, hun denkwereld en mentaliteit voor je leven.'

De muze speelde in het leven van de jonge Hermann al vroeg een hoofdrol. Als jongen las hij graag geschiedenisboeken over dramatische perioden in de geschiedenis, de Franse Revolutie, het Napoleontische tijdperk. Maar hij ging niet geschiedenis studeren met de bedoeling historicus te worden. Muziek, toneel - hij schreef ook toneelstukken - boeide hem meer. Eigenlijk wilde hij opera-regisseur worden.

Na zijn kandidaats-examen kwam hij terecht bij de toenmalige Utrechtse opera onder leiding van Carel Birnie, als assistent-regisseur. Lang duurde dat niet. Er kwam geen subsidie en de opera ging op de fles. Von der Dunk toog weer naar de universiteit om zijn studie af te maken. Zo rolde hij het vak in. Het professoraat was niet zijn ideaal: ' Professoren vond ik eigenlijk verkalkte komische figuren', zegt hij.

Na zijn afstuderen vertrok de jonge historicus met een promotiebeurs naar Duitsland. Aan het Institut fur Europaische Geschichte in Mainz schreef hij zijn dissertatie over Der deutsche Vormarz und Belgien 1830-48. Uit het proefschrift bleek waar zijn belangstelling lag: bij de geschiedenis van Duitsland vanaf de negentiende eeuw en bij de betrekkingen met Nederland. Zijn interesse manifesteerde zich in tal van boekbesprekingen in de NRC, over Golo Mann, Bismarck, de Reformatie.

Zijn voorliefde voor Duitse onderwerpen was niet toevallig. Von der Dunk is van geboorte Duitser. Hij werd op 9 oktober 1928 in Bonn geboren. Het gezin emigreerde in 1937 naar Nederland omdat zijn vader, getrouwd met een joodse vrouw, zag dat het in nationaal-socialistisch Duitsland de verkeerde kant opging. De familie vestigde zich in Bilthoven waar Von der Dunk nooit meer is weggegaan.

' Ook al was ik pas negen toen ik naar Nederland verhuisde, ik heb altijd een natuurlijke binding gehouden met de Duitse cultuur, de muziek, de literatuur. Als kleine jongen las ik al veel. Duitsland heeft me altijd gefascineerd. Tenslotte heeft de hele Hitler-periode een beslissende wending aan mijn leven gegeven. Als Hitler er niet was geweest, was ik Duitser gebleven'.

Zijn hoogleraar Boogman wilde dat hij een verhaal schreef voor een historische encyclopedie over Hitler, Weimar en de Duitse generaals. Daarna vroeg Andre Spoor, een oude vriend van de Kees Boekeschool, of hij voor de NRC het werk van de grote Duitse historicus Friedrich Meinecke wilde bespreken die toen net was overleden. Zo vestigde hij al gauw een reputatie als Duitsland-expert. En natuurlijk was hij van meet af aan gefascineerd door de vraag: hoe is het in hemelsnaam met Duitsland zover gekomen.

Een Duitser voelt hij zich niet. ' Nee, nee. Ik zit echt tussen twee culturen in. Op bepaalde punten voel ik me Nederlander, op andere niet. De allervroegste jeugdherinneringen zijn toch bepalend, die liggen in Duitsland. Maar mijn hele schooltijd heb ik in Nederland meegemaakt. Vooral met het oude vooroorlogse Duitsland voel ik me verwant'.

Van anti-Duitse gevoelens in Nederland heeft hij zelf nooit last gehad. Ze waren tenslotte Duitse vluchtelingen en werden heel vriendschappelijk opgenomen. Zijn vader werd leraar aan de werkplaats van Kees Boeke, ook in Bilthoven, een idealistische, kosmopolitische, zeer internationaal ingestelde gemeenschap. Men wist aan welke kant de Von der Dunks stonden.

Hij haatte de Duitsers niet, wel bepaalde nazi's. Maar de historicus heeft 'de Duitsers' nooit en bloc veroordeeld. Ook niet toen de familie van zijn moeder voor een deel werd vermoord. Na de oorlog bleef hij in Duitsland komen, waar de familie van zijn vader nog steeds woonde. ' Ook heb ik niet wat veel mensen hebben als ze weer in Duitsland komen, dat ze zich bij bepaalde Duitsers afvragen: beste man wat deed jij in '43.'

In tal van artikelen die Von der Dunk in de jaren zestig publiceerde - aanvankelijk als wetenschappelijk medewerker, later als hoogleraar - was de rode draad steeds dat Nederlanders zich niet moesten laten meeslepen door hun anti-Duitse gevoelens. Juist in het kleine buurland leven veel vooroordelen tegenover Duitsland. Von der Dunk wijt dat aan een heel stuk 'unbew'altigte Vergangenheit'. Men was in Nederland in de jaren dertig blind voor het nationaal-socialisme en het Duitse gevaar en dan krijg je na 1945 een psychologische inhaalmanoeuvre. Dat trauma zijn we nog niet te boven en daarom bekijkt men de Duitse situatie nog teveel door de bril van gisteren.

Opmerkelijk vindt hij het dat nu de hereniging een feit is van anti-Duitse sentimenten in Nederland weinig valt te bespeuren. ' Officieel hoorde je nauwelijks, pas op die Duitsers, ze veranderen niet. Het overheersende geluid was toch: het kan niet anders en we hebben er alle vertrouwen in.

' Kijk, er is natuurlijk wel een onderhuidse vrees en men vraagt zich af, waar gaat het naartoe. Maar niemand durft er echt voor uit te komen omdat er geen argumenten zijn tegen een herenigd Duitsland. Je kunt de Bondsrepubliek niet als ondemocratisch land afschilderen en bij Kohl is van angstaanjagende nationalistische sentimenten weinig te bespeuren. Het kan tactiek zijn, maar dan verval je in onbewijsbare speculaties.'

Angst voor een oppermachtig Duitsland is volgens Von der Dunk misplaatst. Het land heeft met de voormalige DDR een geweldig armlastig huis binnengehaald, dat alleen met vele duizenden miljarden te saneren valt. Wel voorziet hij in Duitsland grote interne problemen. ' Formeel is er een Duitse eenheid, maar economisch en vooral mentaal, psychologisch zijn er natuurlijk geweldige tegenstellingen. De hele DDR is gespleten, het ene deel voelde zich onderdrukt en wil bestraffing van de schuldigen, het overgrote deel deed mee, waren Stasi's, communisten.

' De Oostduitsers kampen met een dubbel onverwerkt verleden. Ze hebben het eerste trauma van Hitler nog niet eens kunnen verwerken. De Hitler-periode werd in de DDR radicaal onder de tafel geschopt. Daarmee heeft de Bondsrepubliek toch 45 jaar op open en onbeperkte wijze geworsteld. Het kan generaties duren voordat dergelijke tegenstellingen zijn rechtgetrokken.'

Deze frustraties kunnen heel makkelijk tot rechts- maar ook linksradicalisme leiden. De democratie in de Bondsrepubliek is volgens hem echter sterk genoeg om het rechtsradicalisme onder de duim te houden. ' In het westen van Duitsland is men zich er heel goed van bewust dat de bloei en welvaart aan het Westen en de democratie is te danken; dat zullen ze echt niet op het spel willen zetten ter wille van een paar rechtsradicale schooiers. En de hele voormalige DDR is zo gedesorienteerd, dat het zeker houvast zal zoeken bij de vroegere Bondsrepubliek.'

Maar dat er toenemende animositeit tussen Oost- en West-Duitsers zal ontstaan is volgens hem overduidelijk. Dat zie je nu al. ' Veel Westduitsers zeggen: moeten wij nu belasting gaan betalen voor die Oostduitsers die er jarenlang een puinhoop van maakten. De regering zegt wel dat de belasting niet omhoog gaat, maar het is ondenkbaar dat een sanering van de DDR zonder hogere belastingen kan worden betaald'.

Ook andere Westeuropese landen zullen in toenemende mate te maken krijgen met de Duitse en Oosteuropese problemen. ' Het is natuurlijk prachtig dat die dictaturen ten val zijn gebracht. Maar tegelijkertijd blijkt dat de ellende en corruptie in veel Oosteuropese landen zo gigantisch is, dat het Westen moet rekenen op een enorme uittocht van vluchtelingen, van mensen die het er niet meer kunnen uithouden.'

' Het grote minderhedenvraagstuk zal ons de komende decennia de nodige hoofdbrekens bezorgen. Er zijn in de arabische wereld enorme botsingen aan de gang. Ik voorzie dat ook in Europa grote botsingen zullen plaatsvinden vanwege culturele en etnische tegenstellingen. Er wonen in Europa al veel moslims, fundamentalisten. In Midden-Europa liggen de kiemen voor sociale onrust en revolutie. Zeker als het economisch slechter gaat.'

Daarom is het volgens Von der Dunk van groot belang dat er een gemeenschappelijk Europees hulpbeleid ten aanzien van Midden-Europa wordt ontwikkeld. De nationale staat zoals die in de vorige eeuw is ontstaan, heeft aan belangrijke functies ingeboet en kan deze problemen niet meer oplossen. Alleen een Europese confederatie, waarin West- en Oost-Europa nauw samenwerken, kan aan dergelijk grote problemen het hoofd bieden.

Hij is net zo'n Eurocentrist als zijn oude professor Geyl. Europa wordt het thema van zijn volgende boek waarin de Europese cultuurgeschiedenis van de twintigste eeuw centraal staat.

Voor een biografie mist hij het geduld: ' Het essayistische portret ligt me beter'. Graag zou hij willen schrijven over kunstenaars en musici. Mozart, Bach? Hij verklapt het niet. Het zijn de lievelingscomponisten van de historicus, die zelf een bedreven pianist is. Regelmatig musiceert hij met een paar goede vrienden die viool en cello spelen. ' Dan kan hij heel fanatiek worden', vertelt zijn zoon Frans, de oudste van drie kinderen en eveneens historicus.

In de klassieke muziek en literatuur wordt Von der Dunk gefascineerd door de strakke architectonische structuur. ' In de hele grote kunst heerst absolute wetmatigheid. De wilde emotionaliteit van de Romantiek is niets voor me', zegt Von der Dunk, die wel eens als de laatste romanticus is afgeschilderd.

' Waarom wetmatigheid belangrijk voor me is? Tja, dat is nu juist de grote worsteling.' Hij heeft zich juist altijd zo afgezet tegen het ontdekken van wetten in de geschiedenis. ' Daarin ben ik ook door Geyl beinvloed, door zijn strijd tegen Toynbee die hele schema's zag van opkomst en verval. Dat is veel te simplistisch. Natuurlijk liggen er basale wetmatigheden ten grondslag aan het uitbreken van een oorlog. Die kan een jongen van tien bedenken, maar voor de historicus gaat het erom de variaties waarin deze wetmatigheden optreden te ontdekken. Die moet hij beschrijven. En die variaties zijn oneindig.'

Een discussie zonder eind, noemde Geyl de geschiedenis. Von der Dunk voegt er iets aan toe. ' Het is uiteindelijk ook een poging tot het zoeken van jezelf, om via onderzoek van het verleden met de realiteit om je heen in het reine te komen'.

Peinzend: ' Misschien dat die fascinatie door het strakke, door het wetmatige in de muziek juist het tegenwicht is van de onvoorspelbaarheid in de historie. Het is die immense zekerheid, die orde die ik vind in de hele grote muziek, bij Beethoven, bij Bach. Als ik zo'n cantate hoor, dan... dan verbleekt mijn hele bibliotheek vol vakliteratuur - die is heel interessant hoor, boeiend, leer ik veel van - maar tegenover een paar maten van een Bachcantate of een Mozartsymfonie verbleekt dat als ochtendmist voor de zon.'

' Dan verandert de wereld. Je zegt: ach ja, natuurlijk is het zo. Alles valt opeens op zijn plaats, je bent weer degene die je eigenlijk zou moeten zijn. De mens bestaat uit een wonderlijk complex van allerlei lagen die meer en minder essentieel zijn. Soms denk je, dat zou er meer uit moeten komen, dat is het ware ik, je voelt je verwant met het beste in jezelf. Dat heb ik bij de grote muziek'.

' Als geen andere kunst is muziek in staat die zekerheid te geven. Dat vind je ook in de bijbel. Die ben ik pas de laatste jaren meer gaan lezen. Dat verbaast u? Nou, mij ook. Ik kom helemaal niet uit een kerkelijk milieu, ben absoluut ongelovig, ondoctrinair. Maar in die bijbel staan toch enkele geweldige dingen.' Als hij naar een onbewoond eiland wordt verbannen dan is de bijbel het eerste wat hij meeneemt. En Goethe's gesprekken met Eckermann natuurlijk.

' In de spreuken en psalmen zie je mensen in uiterste vertwijfeling, ze staan aan de rand van de afgrond en dan toch weer, vanuit die enorme zekerheid, wordt god aangeroepen, alsof hij werkelijk bestaat. Dat fascineert me. Voor mij is muziek eigenlijk een soort religie. Daarbij beleef ik precies hetzelfde.'

' In de kerk zult u mij verder niet aantreffen hoor', lacht hij. ' God is voor mij alleen maar een formule om iets aan te duiden, dat er ergens iets moet zijn. Je hebt mensen die het weten, maar dan word ik huiverig en zeg, zo is het in geen geval. Dat er iets is, naast het stoffelijke, daarvan ben ik overtuigd, maar dat is geheim'.