Ik wil nu een probleem aansnijden, dat zich misschien over een paar maanden aandient. De eerste weken zijn voor iedereen leuk. Het blijkt dat met 8 van de 10 leraren te leven valt. Eentje is een etter, er is altijd een etter bij, en bij de ander is het een puinhoop. Dat is soms leuk, lekker keten, en soms vervelend.
Het probleem. Als het probleem komt, is dat na de herfstvakantie. Het probleem, de kwaal, ontstaat bij een vak, maar kan zich snel naar veel vakken uitbreiden. Er treden drie ziekteverschijnselen op: je baalt van de lessen, je haalt slechte cijfers en je doet niet veel voor die vakken. Soms blijft het beperkt tot twee: balen en slechte cijfers, of balen en niet werken, een enkele keer: niet werken en slechte cijfers.
Daarna krijg je een hoop ellende: zeurende of kankerende leraren en ouders die zich er mee gaan bemoeien. Men zal je vragen of er problemen thuis zijn, of er problemen met de leraar zijn, of je het soms leuk vindt om te blijven zitten. Men zal zeggen dat je niet oplet, dat je je huiswerk niet doet, dat je niet gemotiveerd bent, dat je je teveel laat afleiden, dat je harder moet werken of dat je nu eenmaal wat minder aanleg hebt dan sommige anderen. En ondertussen denk je: wat is dit voor onzin, waaraan heb ik dit te danken? Er zijn drie theorieen over het ontstaan van deze ziekte. Het begint met balen, of het begint met een slecht cijfer en, een door veel ouders aangehangen theorie, het begint met niet werken. Het verloop van deze ziekte is heel voorspelbaar: snelle verslechtering tot Kerst, redelijk stabiel daarna. Aan het eind van het jaar blijkt dat je net niet, net wel of heel duidelijk blijft zitten.
Wat betreft de oorzaak: laat je niet vernaggelen. Mochten ze jouw de schuld geven, zeg dan dat het de puberteit is, of het onderwijssysteem, of de maatschappij of de school of je ouders. Wat betreft de remedie: jij bent de enige die herstel kan bewerkstelligen. Maar hoe? Dat weet ik niet.
Dacht je echt dat school leuk was?