De Kodak-collectie in Bradford
Er waait een sneeuwstorm over de wuthering heights van Yorkshire. De stad is een ondiepe krater in 'Brontë-country': zwarte huizendessa's langs de wanden, kaalslag. Een enkele schoorsteen van een dode weverij houdt zich staande in de hagel. Dit is Bradford, in betere tijden bijgenaamd 'Wolburg' (Woolborough) en 'Kamgarenpolis' (Worstedopolis). Koningin Victoria vierde er in 1887 haar gouden regeringsjubileum onder wimpels en guirlandes. Ze staat er vandaag nog, met scepter en rijksappel, uitgehakt in de grijsgele steen van Yorkshire, aan elke hand een leeuw. Alle dagen heeft ze uitzicht op een rotonde en een politiebudoor Hans Steketee reau. Twee heren vechten op de televisie een beleefde ruzie uit over de fundamenten van een smeltoven. Volgens de een zijn het 'just two holes in de ground', die zo snel mogelijk moeten worden volgestort vóór er kinderen in vallen. De ander ziet ze als 'erfstukken van ons industriële verleden', die beschermd moeten worden en zo mogelijk in oude glorie hersteld. In Bradford heeft de afgelopen dertig jaar vooral de eerste man zijn zin gekregen. De welvaart die verwacht werd van de kantoorblokken, de winkelcentra en de groenvoorzieningen, is echter nooit gekomen en nu Bradford ontdekt heeft dat het het middelpunt vormt van een toeristische regio kan het zich wel de haren uit het hoofd trekken om wat er vernield is. De stoom en rook van het Victoriaanse tijdperk zijn voorgoed weggedreven, maar iets van het optimisme is sinds kort weer terug. Vlak achter het standbeeld van de koningin liggen de symbolen ervan: het gerestaureerde Alhambra-theater met zijn zuilen en koepels en pluche, en het National Museum of Photography, Film and Television, dat een dependance is van het Science Museum en na de Londense musea Engelands grootste publiekstrekker. Bradford als 'culturele voorpost', dat idee was tien jaar geleden on* denkbaar. „Aanvankelijk werden wij hartelijk uitgelachen", zegt een woordvoerder van de stad, „maar inmiddels beschouwt men ons als een autoriteit in de marketing van het stedelijk toerisme." Die politiek lijkt succes te hebben, want in 1990 zal het Victoria & Albert Museum een deel van zijn collectie (Aziatische kunst en textiel) overbrengen naar een voormalige spinnerij van Bradford, de Manningsham Mills, waarvan de neogotische praal en de als Italiaanse campanile vermomde schoorsteen opeens weer mooi gevonden worden. Omniversum Het Museum of Photography is gevestigd in een theater uit de jaren zestig dat nooit als zodanig in gebruik is genomen. Het museum van het oog, zou het eigenlijk moeten heten, want meer nog dan om papier, film en beeldband, gaat het er om kijken in de ruimste betekenis — van de vroegste camera obscura tot medische glasvezel-optica, van microscopie tot satellietbeelden en van de eerste persfoto's tot de digitale still video , waarbij de fotografische film is vervangen door een magneetschijf. De theaterzaal is omgebouwd tot IMAXbioscoop, vergelijkbaar met het Haagse Omniversum, waar op een reusachtig scherm films vertoond worden met een onwaarschijnlijke werkelijkheidsillusie. Sinds deze week heeft het museum er een attractie bij: de Kodakcollectie, een van de belangrijkste fotografische verzamelingen ter wereld. De voorwerpen en foto's laten niet alleen de geschiedenis van het Eastman Kodak-concern zien, maar de volledige ontwikkeling van de fotografie als sociaal verschijnsel. Halverwege de vorige eeuw, toen Het fotografiemuseum in het Engelse Bradford verwierf in 1984 de Kodak-collectie, een van de grootste verzamelingen ter wereld. Deze week was de opening van een nieuwe museumvleugel, die onderdak biedt aan de door George Eastman ('You press the button, we do the rest') gefinancierde verzameling.
in Frankrijk de eerste 'daguerrotypieën' en in Engeland de 'kalotypieën' verschenen, moet een fotograaf een zonderlinge ingewijde geweest zijn, half geleerde, half artiest. The pencil of nature, noemde de Britse pionier William Henry Fox Talbot het verslag van zijn verkenningen. Zijn fotografie had vooral te maken met verbazing: over het scheikundig procédé dat pas vijftig jaar later zijn definitieve vorm zou krijgen, over de natuurkundige wonderen voor de lens én over de kolossale verrichtingen in het Empire waar de zon nooit onderging. Bruggen in aanbouw, stoomtreinen, scheepswerven, bergen, een tijger in een kooi, inlanders en soldaten met tropenhelm die allemaal kijken of hun ziel wordt afgenomen. Misschien zijn de beelden uit de beginjaren van de fotografie zo krachtig omdat ook het onderwerp nieuw was. Het zijn nog geen vluchtige snapshots, de geschiedenis poseert hier voor het eerst. De schilderkunst is sinds 1839 een
paar maal doodverklaard door het nieuwe medium. Toch hadden ze aanvankelijk veel gemeen. Wie zich door een fotograaf wilde laten portretteren moest zelfs op een zonnige dag rekening houden met tien minuten onbeweeglijk stilzitten. Drie sluiters liggen er in de eerste vitrine van het Kodak Museum. De eerste is een kurken dop uit 1890, die na het verstrijken van de minuten terug op de lens geplaatst moest worden. De tweede sluiter komt uit een Thornton Pickard-camera van 1900. Als het mechaniekje was opgewonden, werd bij het afdrukken een zwart gordijntje gedurende een vijftiende seconde geopend en weer gesloten. De derde sluiter is afkomstig uit een Nikon F-801 autofocuscamera en heeft nauwelijks bewegende onderdelen. Achter de lens worden licht en lichtverdeling gemeten, de camera stelt zelf scherp, kiest een diafragma en een sluitertijd vanaf 1/8000ste seconde. Een vitrine verder is de evolutie van de foto
zelf te zien: van 'natte plaat', via rolfilm naar instant Polaroid. Daarmee is in feite de hele technische geschiedenis van de fotografie als communicatiemiddel van de massa gegeven. De rest is een idee, namelijk dat een foto niet bij het exotische en het plechtige hoort, maar bij het alledaagse. De Amerikaan George Eastman (1854-1932), fabrikant van 'droge gelatine platen', bedacht het en bracht het omstreeks 1900 in de praktijk. Brownie Eastman deed drie dingen. Ten eerste rekende hij af met de glasplaat, die voorafgaand aan elke nieuwe opname vervangen moest worden, door het invoeren van de rolfilm waarop honderd opnamen mogelijk waren. Vervolgens ontwierp hij een lichte en betaalbare camera zonder driepoot en zwarte doek, en tenslotte zette hij een ontwikkelcentrale op. Was de film in een Box- en Brownie-camera vol, dan stuurde de eigenaar het
ding in zijn geheel naar Rochester (New York) of naar Harrow in Engeland. Daar werd de film ontwikkeld en afgedrukt, het toestel opnieuw geladen en teruggestuurd naar de eigenaar. Het enorme succes van die formule moet echter vooral gelegen hebben in de verspreiding van het idee, dat kan gelden als een klassiek voorbeeld van geslaagde marketing. Eastman moet zijn potentiële klanten tot in de ziel doorgrond hebben. Hij bedacht een slogan die hun koudwatervrees voor de fotografie kon wegnemen: „You press the button, we do the rest". Hij wekte hun begeerte door zijn produkt te omgeven met prettige associaties („It has an interest for every holiday-maker") en ten derde bedacht hij een naam voor zijn toestellen, die vandaag nog bijna synoniem is voor fotografie: Kodak, een betekenisloos woord dat zich in iedere taal goed liet uitspreken en dat grafisch stond als een huis. Zijn concurrenten bestreed hij lange tijd afdoende met de slagzin „It's not a Kodak, when it's not an Eastman". Sinds de jaren twintig van deze eeuw stak Kodak grote hoeveelheden geld in het verwerven van foto's en materiaal uit de begintijd van de fotografie, zoals talbotypieen, een door Daguerre gesigneerde Giroux-camera, foto's uit het bezit van de astronoom Herschel, een toverlantaarn met stichtelijke afbeeldingen voor gebruik tijdens kerkdiensten, de vroegste stereoscopieën en de verschillende instrumenten waarmee hun ruimtelijk effect zichtbaar gemaakt kon worden. Toen andere ondernemingen voortbouwden op het succes van Kodak werden ook hun camera's, films en afdrukken verzameld. De Kodak-collectie is daarom altijd meer geweest dan een bedrijfsmuseum. In 1982 belandde Kodak in een diepe crisis. Eén van de gevolgen was dat het budget voor de collectie van de begroting werd afgevoerd. De tienduizend voorwerpen en veertigduizend foto's werden verpakt en in 1984 geschonken aan het Museum of Photography in
Bradford, waar men een jaar besteedde aan het uitpakken en catalogiseren en nog eens twee jaar aan het inrichten van de nieuwe vleugel in een voormalige parkeergarage. Vijf galeries die zich stervormig vertakken vanuit een centrale ruimte waarin een reusachtige lens ronddraait, laten zien hoe de camera langzaam is binnengedrongen in het leven van alledag. Door de speciaal voor het museum gegoten lens (diameter: 1,5 m) zijn de ingangen van de tentoonstellingsruimtes beurtelings sterk vergroot zichtbaar. Seaside Het is verstandig geweest om de 'alledaagse' fotografie van tussen de wereldoorlogen op te hangen aan één activiteit. In Nederland zou dat bijvoorbeeld het maken van een groepsreis per bus kunnen zijn. In Bradford is gekozen voor het strandleven. Dat is representatief voor de Britse vrijetijdsbesteding — de catalogus spreekt van a continuous love affair between Britons and the sea — en wekt ook meteen gevoelens van sweet nostalgia: pieren, badkoetsen en zomerliefdes. Een bezoekersechtpaar leunt er over de houten balustrade en nadat de heer in de what-the-butler-saw-machine heeft gekeken, haalt hij zijn portefeuille te voorschijn, waaruit hij een foto van zichzelf tovert, op het strand in Blackpool. Op de afdeling 'The snapshot era' is de nering nagebouwd van een strandfotograaf, die desnoods bereid was met de badgasten in zee te gaan en ze te fotograferen met hun rokken opgetrokken in de branding. Een andere prachtige afdeling is die van de 'serious amateur', die zich in de eerste helft van de eeuw met fotografie bezighield. Hij is een padvinder die nooit de makkelijkste weg kiest. Een ontwikkelcentrale is voor hem taboe, hij maakt zijn eigen vergrotingen wel. Hij is een geboren experimenteerder. Zijn onderwerpen zijn niet die van de doorsnee burger en het is geen toeval dat veel van deze fotografen in het leger zijn te vinden. De beide wereldoorlogen hebben de prachtigste foto's opgeleverd, zoals de luchtgevechten tussen Britse driedekkers en Duitse luchtschepen, tussen de bedrijven door gemaakt door een boordschutter met een vestzakcameratje. Of de foto's vanuit de loopgraaf over de bomkraters heen richting vijand, door een eigengemaakte bordkartonnen periscoop: leuk voor thuis, en leuk voor later. De foto-amateur heeft nog iets van de alchemist, die de fotograaf ooit werkelijk geweest is. Zijn badkamer is zijn toverhol, waar een geheimzinnig rood licht schijnt en kwalijke dampen van broom en zilvernitraat opstijgen. Hier weegt hij koperferrocyanide af met zijn balans en lost het op in de juiste hoeveelheid water. Zijn handen zijn gevlekt door de fixeer. In Bradford is zo'n doka op een verbluffende manier in de tentoonstelling opgenomen. Door haaks op elkaar twee identiek ingerichte badkamers te bouwen, gescheiden door half doorlaatbaar spiegelglas dat van voren en van achteren wordt verlicht, verandert de badkamer
uit 1920 — rubber kousen aan knijpers, Lifeboy-zeep op een plank — in de werkplaats van de fotoamateur: de zeep wordt langzaam een bus fixeer, de wastafel vult zich, de kousen worden fotovellen, die te drogen hangen. Welke steen der wijzen zoekt de fotoamateur? Men heeft hem wijsgemaakt dat hij de tijd kan vangen op papier. Zijn afdrukken zijn kleine stukjes van de onsterfelijkheid. Fotografie voor iedereen heet de laatste afdeling. Ik zie een meisje met een papieren hoed achter een verjaarstaart, een jongetje dat de duiven voert, twee jongens in een rubberboot, een huwelijksfeest, een oma op een ezel, een vrouw op een waterfiets die spettert naar de fotograaf. „Save your happy memories with a Kodak", luidde de opdracht en instinctief heeft de hele westerse wereld begrepen wat haar te doen stond: iedereen heeft dezelfde herinneringen gemaakt. Al die beelden, die duizenden unieke kiekjes en plaatjes tuimelen over elkaar en versmelten tot één beangstigend beeld van geluk-inhet-algemeen, zonder belang, een leegte om bang van te worden. Kijken zonder oogmerk, dat heet staren. Misschien is dat wat de Kodak-filosofie — een camera in ieder huishouden — ons heeft afgeleerd, kijken als een activiteit die moeite kost. De troost voor die gedachte kwam uit een klein boekje dat in het museum te koop is: On photography, een lezing die de in Bradford geboren schilder en fotograaf David Hockney er bij de opening van het museum in 1983 heeft gehouden. Op het omslag staat een portret van zijn moeder, zittend op een grafzerk bij de ruïne van Bolton Abbey. Het is opgebouwd uit vele, elkaar overlappende Polaroids, de meest pretentieloze manier van foto's maken. „Deze manier van fotograferen heeft met tekenen te maken", zegt Hockney. Het is een protest tegen het kijken vanuit één punt, zoals ook het kubisme een protest was tegen een fixatie van de (schilderkunstige) blik. „Als mensen een portret van de hand van Picasso zien met drie ogen, dan klagen ze dat mensen helemaal geen drie ogen hebben. Het ligt veel simpeler. Het gaat er niet om of iemand drie ogen heeft, het betekent alleen dat een van die ogen tweemaal is gezien. Zo is het ook in mijn foto's. Wij zijn altijd bedrogen door de enkele foto, gemaakt in een fractie van een seconde, vanuit één vaste positie." Bij dezelfde gelegenheid heeft Hockney eveneens een portret gemaakt van het museum in Bradford. Als standplaats koos hij de beeldengroep van koningin Victoria. Hij heeft de ruimte met zijn snapshots stukje bij beetje vastgelegd. Voorzichtig heeft hij eerst de stenen leeuw opgebouwd, de trap die naar de plek leidt waar zijn voeten ergens moeten staan, dan het beeld van de koningin ten voeten uit en kleine stukjes van de stad waarover zij uitkijkt. Een verre kantoorflat, fragmenten groene stadsbus, auto's, een fotografiemuseum. Het lijken haast terloopse waarnemingen.
Pootjebaden in Blackpool, circa 1930 (foto John Gay)
Toverlantaarnplaatje van W.R. Woodbury: Javaans echtpaar, ca. 1870
David Hockney: fotocollage, 1985 (foto David Hockney)
Angus McBean: Dorothy Dickson, 'surrealized', 1938
Locomotief verlaat station Montparnasse, 1895
Op de set van 'Unlucky for some', 1975