.Afscheid van studententypen
Ze zijn weer begonnen, de studenten en de colleges. De openingswoorden van de Rectores Magnifici zijn uitgesproken, de studieplaatsen toegewezen en de stencilmachines ratelen zich inktzwart van de eerste collegedictaten en vergadernotulen. Zal het type „moderne student" zoals we dat de laatste decennia kenden, blijven bestaan of zal de verkorting van de studieduur de opleiding zo stroomlijnen dat er geen tijd en plaats meer zijn voor een rijpingsproces op staatskosten? De student als vrijgevochten vreemde in de samenleving dreigt uit te sterven. Leefden de jonge academieburgers van honderdvijftig jaar geleden nog als halve goden tussen het grauw, de huurkamerstudent uit de jaren zestig stond, ondanks zijn maatschappelijke betrokkenheid, niet minder ver af van de volwassenwerkerssamenleving. Hoe leefde „het student" en „de student"? Twee getuigenissen: de gekleurde visie van een redacteur van het Amsterdamse studentenweekblad Propria Cures en een reconstructie van het Leidse studententype uit de vorige eeuw. Afscheid van een fenomeen.
De Student De pas ontgroende Muzenzoon. Vermoeit alras zijn brein, Om nu ook, in den striksten zin Des woords. Student te zijn. Hij hangt zijn kast met plaatjes vol, En koopt zich dra een' pet Met groote kwasten, bovendien Met kleuren afgezet. Hij koopt zich sporen nog daarbij Een' boomstam-dikken stok, En loopt met honden langs de straat, En draagt een' bonten rok. Hij rookt het liefst uit een kabaal. De zakdoek in de hand. En loopt de kinderkens omver. En zegt: "ik heb het land!" Leidse Studenten-almanak 1836
Werkstudent De dag viel wazig door mijn brilleglazenvet. 't Wakkere werkvolk stommelde naar een vroeg karwei Ik riep de maten aan, maar zij negeerden mij. Toch had ik net een zware vuilbak neergezet. De lange trap op naar de boeken. Half tien Ik kon, met één oog dicht, vanaf mijn leger het schitt'rend carillon van kleuren zien waarmee de zon speeld' in het zweet van de schoorsteenveger Des middags dacht ik na over die dingen en zag dat men door lijden pas tot leven kwam Dit vond ik, eenzaam, in een kroeg te Amsterdam Schuin achter me begon een stemde zingen. Het was de meid die daar de drank bestelde. Ik goot mij vol om haar diepzinnig lied. En toen zij neeg en mij de wisselstuivers telde, drukt' ik mij even, smart'lijk, aan haar rechter tiet. En zonder eten schaatste ik huiswaarts door de goot door het werkverzakend leger uitgejoeld, waarvoor ik heel de dag gedacht had en gevoeld! Men eert profeet en denker na hun dood. De nacht viel aan en de doorvoede werkers sliepen genoegzaam aan de schoften van hun vrouw. Maar ik zat pal, omdat mij stemmen riepen: 'Op, Lévi! denk! en waak over het grauw!' Onder de lamp trok ik gekweld aan mijn sigaar. De schoenen uit, wat sterkers naast mij neergezet, volgde ik de vlucht van mijn gedachtenschaar naar 't Licht: maar wat waren mijn brilleglazen vet!! Lévi Weemoedt. Geduldig lijden, een uitgave van Thomas Rap.
va n j er peter van Zonneveld S tudent! Vorst in het rijk der ongebondenheid, vrijste der vrije wezens, rijkste der rijken, vanwege het ongelooflijke krediet, schepsel, tietwelk buiten de schepping staat, voor wien de zon geen dag maakt, „och de duisternis nacht! Zijn pet is hem de muts der Vrijheid, zijn ,' t ok de knods van Hercules, zijn oppasser een Heloot slechts waardig het slijk van zijne bezoedelde laarzen te likken!..." £o portretteerde de trefzekere pen va n Klikspaan de negentiendeeeuwse Muzenzoon, zij het niet zonder ironie. Nog altijd vormen zijn Studenten-Typen en Studenten -Leven een onuitputtelijke bron informatie over het bestaan jonge academieburgers van bijna anderhalve eeuw geleden, al va lt er op zijn observaties heel wat a f te dingen. Niet minder belangwekkend zijn de talloze prenten m et bijschriften, die zijn trouwe illustrator Alexander VerHuell gedurende vele jaren produceerde. Beiden geven nogal een gekleurd beeld van de bloem der natie, waarin licht- en schaduwzijden elkaar afwisselen. Zonder twijfel nam de student een bevoorrechte positie in. Te Leiden, waar in die periode meer dan eenderde van de bevolking van de bedeling moest zien rond te komen, en kinderen van zes tot twaalf jaar >° ms achttien uur per etmaal in de dekenfabriek werkten, leidden de vierhonderd studenten een luxueus bestaan. Ze vormden nauwelijks één procent van de totale pulatie. maar gaven met zijn allen enorme bedragen uit - voor vele Leidenaars dan ook een belangrijke bron van inkomsten. Schulden maken was een goede gewoonte. die door heren leveraners soms van harte werd toegejuicht; de toekomstige carrière of het ouderlijk huis van de studiosus s (_ onc j en immers garant voor de aflossing. Toch wisten de schuldeisers, evenals de rekeningen, beren genoemd, het de verkwistende jonJgelui behoorlijk lastig te maken. Bovendien kon een bezorgde oude leer, doorgaans op veilige afstand ertoevend, op nogal ongelegen lomcntcn komen opdagen, zoals likspaan op treffende wijze laat en in zijn schets van de aflegger, aarin we de onfortuinlijke Gusje an Yken, na een dag vol bekenteissen over steeds weer nieuwe ontaalde rekeningen, ten slotte in iezelschap van een ziedende papa de sleutelstad voorgoed zien verlaten „op de hoogste sjees die ooit is gebouwd geworden." Lui & braaf Waar werd al dat geld aan besteed? Niet zozeer aan studieboeken en - op zich vrij hoge - colle^gelden,
kamerhuur of levensonderhoud. Neen, veeleer aan dobbelspelen op de socitëteit, rijtoertjes J>aar Scheveningen of Lisse, in rijtuigen, bespannen met vier paar®' ri ' kostuums naar de laatste Pan Jse mode, met porseleinblauwe Pantalons en leverkleurige vesten. ÜF -stermaaltijden, met schalen van vijftig tegelijk, alcoholhoudende janken in uitbundige verscheidenheid, van flessen champagne ot ankertjes Bordeaux, slemppartijen
en andere vermaken, waartegen niet genoeg kon worden gewaarschuwd: „Dronkenschap en wellust zijn het bovenal, die èn dooden èn verdierlijken. (...) allerlei kwalen en ongeneeslijke ziekten voeren aij met zieh mede. Liefde, vriendschap, zucht naar kennis, gevoel voor kunst, alle zoete aandoeningen, alle edele deugden, verdrijven zij langzamerhand of maken er het hart onvatbaar voor, terwijl woeste driften en overprikkelde lusten er de plaats van innemen, waaruit moord en zelfmoord maar al te dikwijls geboren worden." Aldus Verhuell, en Klikspaan roept na een vlijmscherpe tirade tegen de ontucht uit: „En gaat nu heen en kruipt, zoo gij de moed hebt, op de geilste uwer lichtekooien!". Dit gold echter slechts weinigen. De meesten kropen 's morgens braaf in de collegebanken en namen geen sterker drank tot zich dan de thee ten huize van hunne hoogleraren, alwaar de vlijtigsten zich regelmatig verzamelden, niet om het hoogste woord te voeren, doch om te luisteren naar de dodelijke stilten die de schaarse ogenblikken van conversatie maar al te vaak kwamen aflossen. Vroeg in de avond staken zij de lamp aan op hun kamer, en zaten in hemdsmouwen te blokken dat het een aard had, deden regelmatig hunne examens en begonnen tegen het einde van hun studie aan een verloving met een oppassende jongedame te denken. Soms wandelden zij een singeltje om, of roeiden in een licht bootje de Rijn af naar Katwijk-buiten, bezochten op gezette tijden schouwburg of concert, of oefenden zich met hunne dispuutgenoten in de welsprekendheid. Op de sociëteit lazen zij couranten of literaire tijdschriften, terwijl de vermetelste zo nu en dan zelf in de pen klom om een geleerde prijsvraag te beantwoorden of een versje voor de almanak te schrijven. De enige uitspatting die zij zich permitteerden was een enkele keer niet naar college gaan, wanneer het buiten nat en koud was, en de
sneeuwvlokken langs de ramen joegen. Dan stond binnen de kachel roodgloeiend, met het theeservies gereed, en een geurige damp opstijgend uit het warme brood Naast de courant een dikke brief van meisje of beste vriend, en de student zelf behaaglijk uitgestrekt in een luie stoel, terwijl Minerva, compleet met uil en speer, niet zonder welgevallen op hem neerblikte en ook de onafscheidelijke hond . een warm plekje had opgezocht. O, hoe zoet is het te zondigen. Dat niet ieder zich tot de rijkste der rijken kon rekenen, moge blijken uit een bijschrift dat VerHuell voegde bij een prent waarop een door het maanlicht beschenen jongeling vertwijfeld neerknielt naast zijn stoel in een armzalig gemeubileerd vertrek: „O! die martelingen van eiken dag! Ik ben toch vurig, gevoelig, jong, zooals zij, en soms moet 'k laag zijn en gierig als een vrek! - O! eiken dag anderen van allerhande genoegens te hooren spreken, hen samen te zien wandelen, feestvieren, rijden - en niet met hen te kunnen omgaan, en altijd alleen te zijn te midden van al die vrolijkheid en jeugd; alleen wandelen, werken, - alleen lijden! Neen, verdoemd! 'k wil ook schulden maken, zooals die ellendelingen, drinken, goed gekleed g 1 aan, genieten - en - mijn arme moeder, en mijn goede zuster - die zich alles getroosten — die zich zelf 't noodwendige ontzeggen — om mij - God! God!" Klikspaan wekt overigens niet de suggestie dat de godsdienst een centrale plaats inneemt in het leven van de academische jeugd. In de kerk zijn speciale studentenbanken, waar niemand zit dan de student-Leidenaar, die „eiken Zondag trouw achter zijne familie komt aanbengelen." De braven, godsdienstigen ('rari nantes!') en de theologanten zitten elders, de anderen blijven weg. Mocht de lijst met preekbeurten thuis een ereplaats hebben bij de haard, in een mahoniehouten lijstje, op de societeit heeft men gemeend het 'domineesbriefje' op te moeten hangen tussen de 'pisplaats' en het 'sekreet'. Penningen & politiek Hét onderwijs liet nogal te wensen over; een hoogleraar moest vaak verschillende vakken doceren, hetgeen de kwaliteit van zijn colleges zeker niet ten goede kwam. Er werd intussen veelal niet gedoceerd, maar gedicteerd, jaar in jaar uit hetzelfde dictaat, in een Latijn dat meestal verre van vlekkeloos
was. Vervolg op pagina Z 8
HET STUDENT
Vervolg van pagina Z1
De vertrekken waarin een en ander moest plaatsvinden waren klein, haveloos en slecht verwarmd Wie de colleges echter niet regelmatig volgde, kreeg geen testimonium, en wie geen testimonium kreeg, kon geen examens doen. Maar als men Klikspaan mag geloven, deden enige discreet onder het tafelkleed geschoven guldens al heel wat. De hooggeleerde genoot immers slechts een bescheiden salaris, dat door de studenten zélf moest worden aangevuld. Luide werd over dergelijke misstanden geklaagd. Ook de excessen der groentijd stonden in die tijd al ter discussie. Maar over onvolkomenheden in de samenleving repte men met geen woord. Onbekommerd maakte men gebruik van de spaarzaam beloonde diensten van oppasser, meid en hospita; over het Leidse grauw wordt niet dan met verachting gesproken. En niet alleen door de studenten, getuige de bekende uitspraak van de overigens zo fijnzinnige professor Jacob Geel, scheldend op 'het vervloekte Igemeene vee'. In VerHuells tekeningen en bijschriften klinkt iets meer menselijkheid door, maar ook daar doen de schilderachtige straatjongens en de arme, doch tevreden werkmansgezinnen geen overweldigend gevoel voor de realiteit vermoeden. De landspolitiek liet velen aanvankelijk onverschillig, behalve in tijden van gevaar. Wanneer België in 1830 in opstand komt, rukt een'
Compagnie Vrijwillige Jagers, ferm toegesproken door aangeslagen leermeesters en uitgewuifd door een leger betraande Leidse schonen, op naar de grenzen om onder het zingen van krijgshaftige liederen, in naam van Koning en 'Vader Willem' dat 'muitziek rot der Belgen' eens mores te gaan leren. Pas door het optreden van de populaire hoogleraar Thorbecke wordt de politieke belangstelling wat meer gericht. Bij de grondwetsherziening van 1848 komen de studenten hem een serenade brengen en juichen zij de nieuwe liberale beginselen van harte toe, al hebben ze tegelijkertijd een Rustbewaarderscorps opgericht om een mogelijke volksbeweging stevig de kop in te drukken. Zo is de student in de eerste helft van de vorige eeuw een vrijgevochten vreemde in de samenleving, meestal met onbezwaard genoed terend op de zak van papa, verenigd in een corps waar eigen wetten gelden, en tegen de boze buitenwereld beveiligd door de onafscheidelijke pet, rotting en hond. Gekweld door eenzaamheid, heimwee of zorgvuldig gekoesterde melancholie, maar niet gehinderd door veel scrupules of verantwoordelijkheidsbesef ten aanzien van de maatschappij, waarin hem vroeg of laat toch wel een gerieflijke positie te wachten staat, of, zoals Klikspaan het belieft te noemen: „de volste uier van de Hollandsche koe". dm
door Jaap Boerdam og even, en de moderne student bestaat niet meer. In Den Haag ligt zijn concilium abeundi al klaar, en als de Universiteit akkoord gaat zal hij binnen afzienbare tijd zijn plaats vrij moeten maken voor de ongeduldige horden cursisten die de studie waarover hij nu al meer dan tien jaar doet in vier jaar zullen afraffelen. Voor de moderne student zal in de her-gestructureerde universiteit geen plaats meer zijn. Als hij geluk heeft haalt hij nog juist op tijd zijn doctoraalexamen, maar anders zal hij definitief de bezemwagen der sociale voorzieningen in moeten stappen. Ingehaald door de tijd, slachtoffer van maatschappelijke ontwikkelingen die hijzelf eens meende te kunnen beheersen Want met dit idee was hij in 1968 aan zijn studie begonnen, namelijk dat de wereld veranderde en hijzelf de richting bepaalde. De studenten waren immers pas ontdekt als revolutionaire voorhoede in de klassestrijd en aangezien de moderne student voor zijn eindexamen gymnasium-aipha een werkstuk over het marxisme had geschreven wist hij ongeveer wat dat betekende. Al in het eerste jaar van zijn studie brandde aan zijn universiteit de strijd los. En hij deed mee, zij het voorzichtig. De kritische vragen waarmee elk hoorcollege dat hij bijwoonde al gauw onderbroken werd vond hij interessant maar echt helemaal begrijpen deed hij ze niet. Ja, ook hij was ervan overtuigd dat de studenten zelf de inhoud van hun studie moesten kunnen bepalen, en zeker, een volledige democratisering van het onderwijs was daarvoor nodig, one man, one vote, natuurlijk, en hij was niet te beroerd om dit mee te scanderen in de collegezalen en op straat maar toch, het hinderde hem dat hij nog zo weinig wist van die studie. Het praten over alternatieve vormen van onderzoek en over alternatieve boekenlijsten viel de moderne student in het eerste jaar van zijn studie moeilijk. Hij beperkte zich dan ook tot de actie. Over een wankele brug van enkele samengebonden planken kroop hij op handen en voeten het bezette Maagdenhuis in. Vijf meter onder hem stond een waterkanon van de Amsterdamse gemeentepolitie geparkeerd. Hij zwaaide naar de juichende
menigte op het Spui. Twee uur later kroop hij weer het Maagdenhuis uit omdat hij voor die avond een afspraak had met een meisje. Hij was verliefd en de revolutie moest wachten. De andere dag was de brug weggehaald. Hij kon er niet meer in en moest kort daarop machteloos maar ook met hevig jaloerse gevoelens toezien hoe zijn kameraden door de politie naar buiten werden gesleept. Hij wist dat hij nu niet meer tot de ware voorhoede der revolutionaire studenten zou behoren. In een moment van onoplettendheid was hij achterop geraakt. Hospita & wetenschap Met zijn studie zóu de moderne student ook achterop raken, zij het dat dit in het begin nog niet erg opviel.
Hij liep de eerste jaren trouw de colleges, volgde werkgroepen en deed zo nu en dan een tentamen. Op zijn kleine huurkamer in Oost brandde het licht tot in de late uurtjes en probeerde de student zich te concentreren op de wetenschap. Door de dichtgetimmerde schuifdeuren bonkte het geluid van de televisie waarnaar zijn hardhorende hospita iedere avond tot en met het laatste journaal keek. Op zijn van thuis meegenomen jongensbureau lagen de Engelse. Duitse en Franse sociologische teksten die hij met behulp van Prisma-zakwoordenboeken trachtte te ontcijferen. Het was moeilijk maar het ging. Vier jaar later haalde hij zijn kandidaats. Een jaar over tijd, maar in vergelijking met de meeste van zijn studievrienden toch nog snel. Inmiddels waren de tijden en de levensomstandigheden van de moderne student veranderd. Het gesloten studentenfront van vier jaar geleden was uiteengevallen in elKaar te vuur en te zwaard bestrijdende groeperingen, de democratisering was veranderd in een onoverzichtelijke reeks wetsvoorstellen waarover traag onderhandeld werd. Binnen de universiteit hadden de beroepsvergaderaars de macht in handen gekregen die de beloofde studievernieuwing inzet hadden gemaakt van een voor de buitenwacht volstrekt onbegrijpelijke loopgravenoorlog. En wat de moderne student zelf betrof, deze had zijn huurkamer in Oost ingeruild voor een kamer in een studentenflat aan d^ rand van de binnenstad. En daar in die kleine betonnen kamer van drie bij vier verloor de moderne student meer en meer het zicht op waar hij nu eigenlijk mee bezig was, nl. de studie. Er was geen hospita meer die hem 's ochtend om acht uur wekte door met raspende geluiden de jabovloerbedekking van de gang te stofzuigen en de noodzaak om zijn koude ongezellige huurkamer te ontvluchten en hele dagen in de Universiteitsbibliotheek achter de boeken door te brengen bestond niet langer, want in de studentenflat was centrale verwarming en er was de gezelligheid van de afdelingsgenoten. Dezen studeerden geen van allen meer, zo leek het. Naast hem woonde Bennie. Bennie stotterde, deed aan karate en was alcoholist. Met deze drie dingen had hij het druk genoeg. Naast Bennie woonde Franz, die ooit samengewoond had met de eigenlijke huurder van de kamer, maar na een ruzie alleen was overgebleven. Franz brandde wierook, blowde en ontving een gestage stroom van zestienjarige jongemannen. Zelf was Franz vijfendertig en Duitser. Studeren, daar begon hij niet meer aan, zo verzekerde hij de flatbewoners als hij in de gezamenlijke keuken 's avonds bij de televisie zijn hasjpijpje liet rondgaan.
Vervolg op pagina Z 7
N es £ M es a % > SC O t >
In kamer drie woonde Mieke. Zij had haar MO-a Nederlands en verdiende door twee avonden per week les te geven op een avondlyceum. De rest van haar dagen bracht ze door onder de douche of in bed met de bewoner van kamer twee, die daardoor ook niet meer toekwam aan zijn studie scheikunde, waaraan hij in dat jaar toch zo enthousiast begonnen was. Verder verbleef er nog een kleiné macrobioticus, die in een tot over zijn sandalen hangende slobbertrui de hele dag in de keuken doorbracht met het bereiden van zijn granen en kikkererwten. Ook het herkauwen van dit voedsel nam zoveel tijd in beslag dat zijn studie politicologie al ver voor zijn kandidaats gestokt was. Tot zijn verbazing merkte de student dat hij geen moeite had zich bij dit vreemde gezelschap aan te passen. Hij bezocht met Bennie de nachtcafés van Amsterdam, rookte met Franz zijn eerste pijpje hasj en leende van Dik, de macrobioot, een boek over yoga en moderne gevoelens. Ook kocht hij zijn eerste hi-fi stereo-installatie en ontdekte zo langzaam maar zeker de tegencultuur. Na twee maanden deelde hij zijn kamer met een Amerikaanse jeugdtoeriste. Zijn studie sociologie moest tijdelijk plaatsmaken voor het nieuwe leven. Hij reed nu hele dagen in een lange leren jas op een oude brommer door het Noordhollandse polderlandschap. Zijn vriendin achterop vond alles prachtig. Hijzelf ook. Als het slecht weer was schreef hij gedichten. Dat duurde een jaar, een jaar waarin hij voor zijn doctoraalprogramma geen enkel studiepunt verzamelde. Toen gebeurden er kort na elkaar een aantal dingen die hem weer terug dreven naar de boeken. Eerst werd zijn brommer gestolen, daarna vertrok zijn
vriendin, waarvan hij ongelukkigerwijs steeds meer was gaan houden, en tenslotte werd Franz bewusteloos in het toilet gevonden met een injectienaald in zijn arm. Bovendien, van het Ministerie van Onderwijs kreeg hij te horen dat zijn studiebeurs slechts met een half jaar verlengd was, en dat hij voor december resultaten moest kunnen laten zien, wilde hij in aanmerking komen voor nog een half jaar beurs. De moderne student kocht een plaat van The Band, draaide deze een week lang en besloot toen de studie weer voort te zetten. Hij schreef zich in voor een werkgroep Methoden en Technieken van Sociaal Onderzoek. Inmiddels zijn er vijf jaar voorbijgegaan en de moderne student studeert nog steeds. In augustus van dit jaar heeft hij zich voor de elfde maal laten inschrijven aan de Universiteit van Amsterdam. Ieder jaar heeft hij weer een studietoelage kunnen lospeuteren van het Rijk, zij het dat hem dat steeds meer moeite gaat kosten. Zijn "zeer vertraagde studietempo" verklaart hij tegenover de wantrouwige studiecoördinator die de beursadviezen verstrekt steeds meer in termen die hij ontleent aan modieuze therapeutische lectuur. De laatste maal weet hij zijn tegenvallende resultaten aan een gebrek aan "assertief vermogen" dat hij bij zichzelf geconstateerd had. Hij liep nu bij een nieuwe therapeut en binnenkort zou hij assertief genoeg zijn om zijn studie voor het eind van het jaar te beëindigen, zo bezwoer hij de coördinator. Deze keek hem spottend aan, maar adviseerde de minister toch de moderne student een nieuwe toelage uit te keren. Toch heeft hij in de afgelopen jaren wel enkele studieresultaten behaald. Die werkgroep Methoden en Technieken bijvoorbeeld volgde hij met succes. Voor het afsluitend tentamen haalde hij zelfs een negen. Alleen was het jammer dat de Amerikaanse hoogleraar die de groep leidde steeds maar weer betoogde dat de sociologie als wetenschap niet bestond en het leren van methoden en technieken daarom ook zinloos was. De moderne student schreef hierdoor geinspireerd een paper waarin hij ervoor pleitte in het vervolg uitsluitend romans en dichtbundels te bestuderen om inzicht te krijgen in de sociale werkelijkheid, waarop de professor hem aan zijn hart drukte en hem met een negen beloonde. Hoewel mooi meegenomen, werkte dit resultaat toch niet bemoedigend voor het verdere verloop van zijn studie. Want voor een wetenschap die niet bestond kon hij moeilijk warm lopen. Ook veel andere hoogleraren en medewerkers met wie de moderne student te maken kreeg maakten niet de indruk te geloven in wat zij doceerden. Twijfel, cynisme en sociologisch
relativisme alom. En tegelijkertijd werd er om de week binnen het Sociologisch Instituut een nieuwe wetenschapsopvatting bedacht door groepjes fervente optimisten die zo snel mogelijk uit de "crisis" wilden geraken. "Paradigmata" werden deze genoemd, en de moderne student moest maar zien hoe hij zichzelf hierdoor een weg kon banen naar het doctoraalexamen. Dit gebeurde dan ook langzamer en langzamer. De verleiding werd groot om met de studie te stoppen en steeds vaker zat de moderne student hele avonden voor de televisie in de keuken van de studentenflat, waar kakkerlakken en faraomieren aan een niet te stuiten opmars waren begonnen. In die periode kreeg hij echter plotseling de kans te verhuizen naar een verdieping in de Pijp. En dat werd voorlopig zijn redding. Want daar onder het verbouwen en het schilderen van zijn nieuwe woning keerde de werklust bij hem terug. Hij kocht planten, installeerde een grote boekenkast en plaatste zijn oude jongensbureau in de voorkamer. Vervolgens maakte hij een afspraak voor een hoofdtentamen Theoretische Sociologie, hetgeen hij na vier maanden, en na tweemaal uitstel, haalde. Het ging goed met de student. Er kwam een vriendin de verdieping met hem delen. Zij maakten afspraken over de verzorging van de poes en over wie er wanneer kookte. De moderne student was toen 27 en voor het eerst leek het hem mogelijk dat hij ooit volwassen zou worden. De moderne student zit vandaag achter zijn jongensbureau en staart uit het raam naar het wapperende wasgoed van zijn bovenburen. Voor hem liggen de plannen voor een doctoraalscriptie. Ze zijn drie jaar oud, hij vond ze zojuist in een bestofte dossiermap bovenop de boekenkast. Gisteren heeft hij zijn verjaardag gevierd in de kroeg, zijn vriendin was er geweest met haar nieuwe vriend, Bennie was er geweest en later en later waren er ook nog twee medestudenten gekomen die hij kende uit een werkgroep waarin hij verleden jaar een tijdje meegedraaid had. Niemand van hen was afgestudeerd, maar hij was de eerste die dertig werd. Ze dronken, en haalden herinneringen op. Daarna dronken ze weer. Over de toekomst sprak niemand. Maar vannacht is hij ondanks de drank toch weer zwetend wakker geworden, verlamd door het plotselinge besef NOÖ STEEDS TE STUDEREN. Daarom zit hij nu achter zijn bureau. Hij begint voor de zoveelste maal serieus met de studie. Hij staat op en gaat naar de keuken. Hij zet water op voor een nieuwe pot koffie. Z'n hoofd probeert hij zo min mogelijk te bewegen. OM
DE STUDENT