DE BESCHOUWINGEN die de Tweede Kamer volgende week over Troonrede en Miljoenennota gaat houden zullen in grote mate gaan over de vraag of en hoe het kabinet zich bij de invulling van de eenprocent-operatie aan zijn toezeggingen gehouden heeft en hoe dat uitwerkt op de strijd tegen inflatie en werkloosheid. Van alle mogelijke kanten is wel duidelijk gemaakt dat de heilzame werking van het binden van de stijging van collectieve uitgaven aan de eenprocent-norm sterk afhankelijk is van riskante prognosen en heroïsche veronderstellingen. Tot die laatste veronderstellingen behoort het gelukken van de onderhandelingen over de arbeidsvoorwaarden. Voor een zinnig overleg moet minstens aan de voorwaarde voldaan zijn dat er wat te verdelen valt. Iedereen is het erover eens, dat dit maar in zeer geringe mate het geval is. Toch lijkt zich aan de vooravond van de Kamerbeschouwingen een interessant gevecht te ontwikkelen. Aan werkgeverskant wordt gezegd dat het kabinet de eenprocentsregeling niet goed heeft toegepast. Via de operatie rond de kinderaftrek en het niet aftrekbaar zijn van investeringen voor de vennootschapsbelasting zou het kabinet de druk van de collectieve lasten met anderhalf miljard gulden meer verzwaren dan met de eenprocent-norm overeenkomt. Deze verborgen - technisch gezegd: niet-relevante - stijging van de collectieve uitgaven zou er toe leiden dat er bezuinigd wordt op kosten van de toch al uitgeknepen rendementspositie van de ondernemingen. Dit moet dus gevolgen hebben voor de loononderhandelingen omdat er vrijwel niets te verdelen overblijft. DE WERKNEMERS hebben zich, bij on!s weten, nog niet in deze redeneringen verdiept. Maar zelfs wanneer ze het toevalligerwijze met de werkgevers eens zouden zijn verandert dit nog niets aan hun felle pleidooi voor vrij overleg. De achterliggende oorzaak kan zijn dat niets voor hen toch iets, en zelfs zeer veel kan gaan betekenen, wanneer zij erin slagen dat vrije overleg ook nog over iets anders te' doen gaan dan over lonen alleen. Voorzitter Kok van de Federatie Nederlandse Vakbeweging (FNV) ziet die mogelijkheid als volgt zitten. Als de werknemers een gedeelte van de prijscompensatie, dus van hun koopkracht, opofferen in de vorm van' een kortere werktijd, zou dat ertoe kunnen leiden dat meer arbeiders aan het werk kunnen. Men schuift dan immers uit vrije wil een eindje op om plaats te maken voor werkloze collega's. Voor het vrije loonoverleg zou dit dan een dimensie méér gaan betekenen. In de cao-onderhandelingen zou men dan immers niet alleen onderhandelen over de arbeidsvoorwaarden, maar ook over het aantal mensen dat in de komende cao-periode in een ónderneming als een bedrijfstak werk- : zaam zal zijn. Deze vondst is opzienbarend en ingrijpend. Zij betekent immers dat zelfs wanneer er niets te • verdelen valt de werknemersorganisaties zich het recht kopen tot inspraak in een zaak die tot nu toe uitsluitend aan ondernemingsbeslissingen moest worden overgelaten. Het is daarom niet goed denkbaar dat de werkgevers over deze vorm van vrij overleg even gunstig oordelen als over onderhandelingen over louter geldzaken. Het zou immers, betekenen dat de fundamentele hervormingen waartegen zij zich zo heftig verzetten als deze via de wet (VAD, ondernemingsraden en dergelijke) op hun afkomen door de achterdeur van vrije cao-onderhandelingen worden binnengehaald. Geen wonder dat de christelijke werkgevers het plan van de FNV reeds als „boerenbedrog" hebben gekenmerkt. DE UITDRUKKING komt wat ruw aan. Waarschijnlijk tekent het de mate van beduchtheid waarmee zij de ma-, noeuvres van de FNV gadeslaan. Deze manoeuvres gaan inderdaad nogal ver. De FNV wil het kabinet tijdens de komende politieke beschouwingen laten beloven dat er voortaan geen looningrepen meer zullen komen. Als dit niet lukt willen zij de regeringsfracties overhalen daarover een motie in te dienen. Als onze waarneming juist is en de zaak zich inderdaad tegen de bovengeschetste achtergrond afspeelt, dan kan de stap van de FNV politieke gevolgen hebben. Het gaat dan immers om een cao-nieuwe-stijl die progressieve fracties in principe moet aanspreken en die meer gematigde fracties op zijn minst aan het denken moet zetten. En met de verkiezingen in zicht is nadenken in het parlement altijd een spannend gebeuren.
N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Een versie van
dit artikel
verscheen ook in
NRC Handelsblad
van 5 oktober 1976.