t^MAX PAUMEN Vincent Mentzel wo rdt het verhaal van een kloze- Een man van 53 jaar, lV f a | 15 maanden zonder werk ^ n wiens dagen bepaald wor• it do0 r het nalopen van Bolheids Die 's morgensvroeg in zijn 1;1 ar na aa n de telefoon zit om op P v ! pen in de krant te reageren die door een r '^ van m ' s ' u ' < ~ E " „ en langzamerhand de waniJ l y 0 nabij is. Zijn naam zal niet billen genoemd, hij zal niet 'ürden gefotografeerd, op zijn ' tdrukkelijk verzoek. Niet zozeer 111 j at hij zich schaamt, maar omft hü niet het doelwit wenst te 33 den van medelijden of bede r !°r Toch wilde hij meewerken Pr'jjet uittekenen van een pro'?matiek waar duizenden in Neerland mee te maken hebben en f. slechts gevangen wordt in koele cijfers, die niets zeggen over ellende die er achter schuilgaat. felÜ dan toch met een groot plichtsbeIf heeft gewerkt. Aanvankelijk |Ss hij kleermaker. Daarna snijL r totdat hij begin vorig jaar ^ reorganisatie op straat is een consciëntieus mens, die zijn banen zo niet met liefde te staan. Hier laat ik het |jegens kwam verhaal beginnen van een man, praktisch verlaten door iederen met een slinkende hoop djt hij ooit nog eens aan de slag ;a l komen een zenuwslopend ge- ■ vecht' levert voor zijn vrouw en vijf kinderen, van wie er drie zo : an g zullen blijven studeren totdat 'je spaarcentjes zijn opgeteerd als „iet heel snel ander werk wordt gevonden. gij vertelt: „We hadden het n^uurlijk al wel zien aankomen, 1 ■„aar ik kreeg toch een tik op flijn kop toen me op 20 maart van het vorig jaar een brief in handen werd gestopt, waarin, stond dat ik ontslagen zou worden. „Rest ons nog u te danken v«r de prettige wijze waarop wij - e t u mochten samenwerken", and er in. Ik zag het aanvankeijk niet zo somber in omdat het loon tot een half jaar geheel zou worden uitgekeerd en ik dacht dat ilc in die tijd wel iets anders zou hebben, gevonden. Ik moest nog drie maanden uitwerken. Dat doe je met de beroerte in je lijf, maar wilt het ook niet verknallen. Ik' prees de dag die de laatste was. Intussen had ik al gesolliciteerd: oor een kantoorfunctie bij een bank. (Hij heeft een middenandsdiploma en hij zou geschikt ' zijn voor niet te zwaar kantoor;erk - M.P.). Er is me bij diejank lange tijd valse hoop gegeten. Een half jaar lang. werd ik lan het lijntje gehouden. De perioneelschef had gezegd:' maak je naar geen zorgen, je krijgt dat laantje wel, maar toen moest ik #r de tweede- maal gekeurd •orden. Ik vroeg aan de dokter of' e misschien iets mis was met :jn gezondheid, maar hij zei: het jieurt wel vaker dat ■ ze een ïeede keuring aanvragen. Nog ;ordat de uitslag van die tweede "ing binnen was, hoorde ik dat -uk in mijn plaats al iemand genomen had. Dan sta je o kijken." . vrouw, die nagenoeg de hele *8 bij het gesprek aanwezig zal n evenals de vier nog thuiswofflde kinderen, zegt: „We hadden : onze hoop op die bank 'gezet. W zit goed, dachten we en toen '■ mislukte, toen kregen we pas e grote klap, die veel harder -"■kwam dan toen hij werd ontken." Er volgde daarna een groot aantal «fficitaties. Hij: „Ik kon portier
;of iets dergelijks worden bij een 'verzorgingshuis, maar toen ik ging praten bleek dat ik de vuile' 'was moest sorteren. Het werk is gemakkelijk genoeg, zeiden ze, er heeft er -eentje _ aangestaan met een arm. Naderhand kreeg ik bericht dat ze me toch niet geschikt vonden, maar dat had men mij tevoren eigenlijk ook al laten blijken. Dat het voor mij geen werk was. Daarna is een lange tijd van spanning en afwachten begonnen. De man vermagerde snel. Hij zegt: „Het vreet aan. je. Ik durf me niet meer te wegen." Zijn kostuum valt hem te ruim over zijn schouders. Zijn hemd zit hem veel te ruim om zijn hals. .Zij zegt: „We kijken als hij weer ergëns heeft gesolliciteerd de straat af en als we. de postbode
aan de overkant zien, gaan we bij de brievenbus staan om te kijken of er wellicht antwoord is. Als er 's zaterdags geen brief komt, zeggen we: dan zal het wel dinsdag worden, want op maandag komt er geen post omdat de bedrijven op zaterdag niet'werken.. De kinderen vragen vaak: pap, hoe is het. Je vrienden en kennissen vragen er ook wel eens naar. De mensen houden je wel eens aan op straat. Laatst nog een vrouw hier uit de straat. Ze zegt: mens, kop op. Weet je wat je doet, haal wat lekkers voor bij de thee. En toen heb ik nog al fel gezegd, hoewel het mens het goed bedoelde: waarvan moet ik dat betalen. •Ik'weet niet wat het is, maar je wordt, veel gevoeliger voor dergelijke dingen."
In april van dit jaar solliciteerthij opnieuw naar een functie, waarop hij enige hoop heeft gevestigd. Weer bij een bank. Zij: „Ik telde de dagen af totdat hij er naar toe moest. Dat met die'vorige bank had me erg afgestompt, maar de teleurstelling was weer wat bezonken. Ik had weer wat moed." 'Hij: „Ik had in de sollicitatiebrief geschreven dat ik geen rijbewijs had, maar het we/s een kantoorbaantje en ik dacht dat het wel niet zo nodig zou zijn. Ik kreeg door het gesprek de moed dat het .wel eens iets worden kon. Ik had tegen de kinderen gezegd: als wij weg zijn en er komt post, maak die dan maar open. Als het goed nieuws is, dan moeten jullie me maar opbellen. Ze belden ons die
morgen, toen we op bezoek waren bij familie. We dachten: het is gelukt, maar later bleek dat het was omdat u aan de deur was geweest om een afspraak met mij te ma-, ken. 's Avonds hadden we visite' huis en toen heeft mijn dochter me in de keuken geroepen. Ze zei dat er antwoord van de bank was gekomen en dat het weer niks was geworden. In de antwoord. brief schreven ze dat ze me niet konden gebruiken omdat ik geen rijbewijs had en dat had ik notabene geschreven. Waarom riepen ze me dan toch op en gaven ze me wekenlang hoop?" Afwijzingen Ik noteer tijdens het gesprek minstens 17 afwijzingen. Hij heeft de antwoordbrieven netjes met de oproep in de krant gerangschikt. Het zijn de bedrijven die tenminste nog het fatsoen opbrachten' iets ■ te laten weten. In tientallen ' andere gevallen heeft hij nooit iets gehoord. Zelf weet hij niet hoeveel malen hij heeft gesolliciteerd. „Het kunnen er 50 maar • ook 70 zijn. Ze zijn zo lomp tegen je. Je krijgt soms het gevoel te worden bezien als een tweede soort mens. Ik zat laatst voor een gesprek bij een wollenstoffenfabriek. Ik had eerst uren moeten zitten kijken hoe ze alle andere ■zaken afhandelden. Onder het gesprek kwam er een man binnen. 'Hij zei: sorry, jullie zijn in gesprek, maar de man tegenover me zei: ach, dat hindert niet, kom er maar bijzitten. De manier waarop '* ze je soms aanspreken. Dat is verschrikkelijk. Ik was bij een kleermakerij. In de oproep had gestaan: prettige werksfeer, maar dat konden ze onmogelijk weten, want het bedrijf moest nog worden opgezet. Ik kwam er binnen en er werd mij een formulier in de handen gedrukt door iemand die zei: hier, vul hierop je antecedenten maar in. Hij ging achter de krant zitten en wachtte lui in zijn stoel liggend tot ik klaar, was." Zij: „Als hij dan terugkomt, dan zie ik onmiddellijk aan zijn gezicht of het wat wordt of niet..Als hij lang. wegblijft 'denk ik weieens: dat zou wel eens .wat-kun• nen zijn, maar dan is het weerniks en dan krijg ik weer'zo'n sombere dag. Dan loop ik soms te huilen." De situatie heeft geen merkbare. invloed gehad op de sfeer in huis, • zeggen ze. Je merkt aan de kinderen dat ze hun ouders willen helpen. Toen hun vader zonder werk kwam, deden ze vrijwillig afstand van hun zakgeld. De jongste •dochter, die voor naailerares studeert, gaat 's zaterdags werken en verdeelt haar schamele 'verdiensten met haar broertjes. Een dochter van 24 jaar. gaat begin volgend jaar trouwen. Haar moeder: „Zij brengt geld in huis en dat gaat nu ook nog wegvallen, maar je kunt zo'n kind toch niet laten wachten met. trouwen. Zij kan er toch oók niets- aan doen. We zien dan wel weer hóe we het aan de steel steken." Volgens haar is de-band in de familie eerder hechter geworden. „Ze bellen eens een keertje meer op. Vroeger gingen we bij elkaar . op de verjaardagen. Dat waren onze uitstapjes, maar die hebben we moeten afschaffen. We hebben altijd al sober en spaarzaam geleefd, .maar je gaat nu. naar nog . goedkopere' levensmiddelen grij- * pen. Vroeger legde je iedere maand wat voor de vakantie opzij. Dat kan er nii natuurlijk ook niet meer vanaf. We kregen dit jaar van de sociale dienst-235 gulden
vakantiegeld. Daar zijn we met z'n allen met de trein een week op reis mee geweest. Die kinderen, dat is het ergste! Ze hebben begrip voor je situatie omdat ze weten dat we altijd voor hen gesjouwd_ hebben. Je hebt je hele leven alles voor. hen gedaan en nu word je op deze manier afgestoten. Dan vraag je je wel eens af: wat heb ik in mijn leven nu uiteindelijk bereikt?" Hij zegt: „Je krijgt van sommige mensen wel eens te horen dat ze ons niet begrijpen. Waarom laat je je kinderen niet gaan werken, is dat soms te min? Neen, werken met jé handen is niet te min, maar ik wil dat mijn kinderen betere kansen krijgen dan ik. Ik werk al van mijn veertiende jaar. Ik heb het altijd graag gedaan. Als ik soms ziek was, dan ging ik nog omdat ik niet wilde verzuimen. Ik weet nog hoe ik pas be- - gon. Ik zat toen op de kleermakerstafel en ik werkte tot 12 uur 's nachts. Als ik naar buiten keek, zag ik de wei waarop we altijd speelden. Dan liepen me de tranen • wel eens over de wangen, maar je wordt hard." ) De kinderen De kinderen luisteren zwijgend toe, terwijl ze hun huiswerk maken. Soms mengen ze zich in het gesprek. De dochter van negentien zegt nooit over de werkloosheid van haar vader te praten. „Zoiets ■ hang je niet aan de grote klok."De .zoon van 17, die op de MTS zit: „Ik heb er geen last van. Mijn kameraden praten gewoon met me. Er zijn wel eens jongens op school die ons willen helpen. Die zeggen dan: heb je de oproep in de krant gezien? Dat is misschien iets voor je vader." De jongste van 15, die na zijn atheneum leraar geschiedenis wil worden, praat er nooit over. Zijn vader: „Hij is misschien bang dat zë • hem gaan- ontlopen. Laatst vroeg 'een vriendje of hij bij de hockeyclub wilde komen. •Neen, zei hij, daar' geef ïk niets •om, terwijl hij gek is op sport, maar hij wist dat het veel geld zou kosten. Mijn kinderen willen . de kans .dat ze opzij worden ge. schoven ontlopen." De dochter van 24: -„Weet'.u wat' • erg is, als ze in een gesprek zonder dat ze het van je vader weten opeens glashard, zeggen dat die mensen die niet werken van de maatschappij plukken. Ik denk dan, laat ik mijn mond maar houden, anders zeggen ze het straks ook nog van je vader." Haar vader: „Ik kan mezelf geen verwijt maken, ik kan er niets aan doen dat ik geen werk heb.". Telkens komt het gesprek terug op dë toekomst van- de'kinderen en op de» angst, dat men hem• straks zal dwingen werk aan té nemen dat hem helemaal niet ligt. „We zeggen wel eens: wat. zal het gaan wórden als; straks de verlengde -w.w. is afgelopen en we op de bijstand zijn aangewezen. Daar zie ik erg tegenop, want dat vind ■ik een nog erger vorm van je .hand ophoudend 'Er. zijn werkjes genoeg voor me. Waarom kan ikdie niet krijgen. Omdat ik mijn , leeftijd tegen heb.. Maar hoe zit 1 dat dan met die gepensioneerden, die ze kennelijk wel kunnen ge-, bruikeri. Ik. ben iemand die een vak verstaat. Laatst zei de mijnheer van de arbeidsbeurs tegen • me dat ze me gewoon als ongeschoold arbeider zouden kunnen beschouwen omdat- er naar kleer-, makers- en .snijders toch -geen vraag is.. Ik zei: neem me niet. kwalijk, maar ik bén wel degelijk een vakman. (Overigens moet ik ^zeggen dat- de arbeidsbeurs -veel •begrip -toont voor de omstandigheden
en dat je er altijd welwillend te woord wordt gestaan. Het is dan vervelend als je bij een bedrijf komt en. ze willen je aan het schoonmaken van de toiletten zetten. Ik kan het me ten opzichte van mijn gezin niet veroorloven werk aan te nemen dat veel minder opbrengt dan ik gewoon was. Ik hoef niet méér dan vroeger. Met een klein beetje minder ben ik al tevreden, als ik straks maar weer hetzelfde krijg: Er zijn bedrijven die ervan profiteren dat je geen werk kunt krijgen. Die proberen je minder loon uit te betalen dan waartoe de cao verplicht of ze proberen je je vakantiegeld te onthouden." Zij: „Vaak speelt het pensioen een rol. Hij is te oud om zich nog te laten inkopen, maar wij menen dat het dan ook zonder pensioen moet kunnen. Als hij 65 is zal de AOW wel zo zijn opgetrokken dat die gelijk staat met het pensioen dat hij clan kan krijgen". Hij: „Iedere keer als ik ergens op afga, heb ik de zenuwen in mijn lijf. Ze vragen je overal het hemd van je lijf, o.a. of er soms krankzinnigheid in de familie voorkomt, zelfmoord en dergelijk soort vragen." Zij: „Begrijpt u dat we in een stadium zitten, waarin je moedeloos wordt. Je hebt in je huishouden vaak geen zin meer. Ik kom tot niets meer." Hij: „Zij- heeft natuurlijk de financiële zorg. Ik heb veel hobbies (hij schildert o.a. fraaie stadsgezichten), maar zij wordt lam g£*'' slagen door dit alles. We knapten' 'ieder jaar in huis wel wat op. We zouden nu een nieuwe vloerbedekking in de kamer nodig hebben, maar dat schiet er allemaal ^ bij -in. Als we het zouden doen' zouden we aan de spaarcéntjes voor de kinderen moeten gaan." Zij: „Hij is zo .veelzijdig. Alles .wat hij aanpakt krijgt hij voor elkaar. Het is zonde dat je dan geen werk kunt vinden." Ze praten- erover wat ze nog zouden • kunnen doen om aan de slag te komen: „We hebben er wel eens over gedacht te verhuizen, maar dat is voor de kinderen ondoenlijk. Of ik me kan laten omscholen? .Waarvoor moet ik me laten omscholen? Ik heb het idee dat ik daar te oud voor ben en ik heb het al eens eerder gedaan,' maar dat heeft ook niets uitgehaald." Telkens valt me de trieste eenzaamheid van deze mensen op. In de buurt is weinig contact, omdat ze bang zijn voor pijnlijke vragen. • Ze voelen zich ook door hun vak-, bond in de steek gelaten. Hij zegt:
Ott is het verhaal van een 53-jarige textielsnijder en zijn gezin: Sinds begin vorig jaar staat hij op straat. Na meer dan 50 vergeefse sollicitaties begint de wanhoop een vaste huisgenoot te worden. Het is het verhaal van talloze vakmensen die te oud zijn voor een nieuwe baan en te long voor hun postzegelverza
•Zie verder pag. Z 4
Bang voor de buurman